BEGIN

Vrijdag

De halve nacht lig ik in bed te woelen. Ik denk terug aan wat ik allemaal aan Daniël Jonker heb verteld. Wat zal hij van me denken? Een vrouw die haar hart uitstort bij een man die ze nauwelijks kent. Ja, hij had belangstelling voor me en stelde vragen over mijn leven. Niet uit nieuwsgierigheid, want dan had ik me zonder moeite kunnen inhouden. Maar uit oprechte belangstelling. Ik zag het aan zijn ogen, aan de manier waarop hij tegenover me zat. Het kleinste teken van verveling zou me opgevallen zijn en dan was ik onmiddellijk gestopt met praten. Maar hij was niet verveeld, hij keek alsof alles wat ik zei van belang was. En dus praatte ik door. Langer en persoonlijker dan ik in tijden heb gedaan.

“Ik denk dat mensen jou veel vertellen,” zei hij op een bepaald moment. Ik was even uit het veld geslagen.

“Ja,” zei ik toen, “ik geloof van wel.”

“En wie luistert er naar jou?” vroeg hij. Daar moest ik even over nadenken. Hij keek naar me en glimlachte. Een glimlach die me een vreemde sensatie in mijn maag bezorgde. Vooral omdat er iets in zijn gezicht en ogen veranderde wat ik fascinerend vond. En zo zaten we in dat kleine restaurant, totdat alle mensen weg waren en wij uiteindelijk ook maar gingen. Dicht naast elkaar, maar zonder elkaar aan te raken, liepen we de septembernacht in.

Zaterdag

Ik heb net gegeten aan de tuintafel als er gebeld wordt. Ik loop door het poortje de zijtuin in en zie Daniël Jonker voor de deur staan. Prompt begint mijn hart in een hoger tempo te slaan.

“Hier ben ik,” zeg ik, en merk, als ik naar hem toe loop, dat ik buiten adem ben.

“Een opwelling,” zegt hij met een glimlach.

“Een nazomeravond zoals deze moet je vieren, vind je ook niet?” Ik zeg dat ik het met hem eens ben. In werkelijkheid vind ik helemaal niets. Tijdens de korte afstand naar de achtertuin ben ik al twee keer bijna gestruikeld, waarvoor ik allebei de keren werd behoed doordat Daniels hand mijn elleboog pakte. Het brengt me in nog grotere verwarring. Ik loop met Daniël naar de tuintafel, bied hem een stoel aan en vraag wat hij drinken wil. Witte wijn lijkt hem wel wat, op zo’n mooie avond. Ik ben blij als ik alleen in de keuken ben. Geleund tegen het aanrecht spreek ik mezelf streng toe. Ik ben een volwassen vrouw, en Daniël is niet de eerste man die emoties bij me wakker maakt. Er is dus geen enkele reden om me te gedragen als een verliefd schoolkind. Ik loop naar de gangspiegel en kijk naar mijn verhitte gezicht. Ik haal een fles witte wijn uit de kelder en loop even later met de fles en twee glazen de tuin in. Daniël loopt op zijn gemak langs de planten.

“Je rozen doen het prachtig,” zegt hij.

“Onderhoud je zelf je tuin?” In een flits zie ik Kees van Vloten achter de grasmaaier, op zijn hurken het onkruid weghalen, manoeuvrerend met de tuinslang.

“Min of meer,” zeg ik. Hij kijkt me even aan, maar gaat er verder niet op in. Eén van onze eerste ontmoetingen en nu al verberg ik dingen voor hem. Maar waarom zou ik moeten praten over Kees van Vloten, zijn hoop, zijn teleurstelling en de teleurstelling in mijzelf, omdat ik zo graag had gewild dat het anders was gelopen. Het dringt ineens tot mij door dat Daniël de fles heeft ontkurkt en mij nu een glas wijn aanreikt. We toosten zwijgend, en zitten daarna zwijgend tegenover elkaar. Ik bedenk koortsachtig gespreksonderwerpen, maar met dezelfde snelheid verwerp ik ze weer omdat ik ze niet interessant genoeg vind. Een paar dagen geleden hebben we de hele avond met elkaar zitten praten zonder dat het me de minste moeite kostte. Nu krijg ik het nauwelijks voor elkaar om antwoord te geven als hij mij iets vraagt. En terwijl ik me steeds ongelukkiger voel, dringt het tot mij door dat ik bezig ben deze avond op een ongelofelijk onhandige manier te verknoeien. Dan ineens zet Daniël zijn glas neer, hij leunt over de tafel en legt zijn hand op de mijne.

“Anne-Wil,” zegt hij, “het geeft niet dat je verlegen bent en het geeft niet dat je vanavond niet veel zegt. Maar voel je alsjeblieft niet ongelukkig. Want hier bij jou zitten en niets zeggen, vind ik ook goed. Je hoeft voor mij je best niet te doen!” En terwijl hij naar mij glimlacht, heb ik het gevoel dat er een loden last van mijn schouders valt.

Zondag

Mooi weer. Ik pak de fiets en rijd naar Hanneke’s huis. Ik heb haar een tijd niet gezien. Onze telefoongesprekken zijn oppervlakkig. Het onderwerp Roeland is duidelijk taboe. Ik heb een keer geprobeerd er toch over te praten, maar ze kapte het bot af.

“Roeland is verleden tijd,” zei ze. Aan haar stem hoorde ik dat ze nog steeds gekwetst was. Ze doet de deur open en kijkt naar me met een gezichtsuitdrukking die ik niet plaatsen kan.

“Anne-Wil, wat een timing!”, zegt ze. Aan haar stem hoor ik dat ze zenuwachtig is.

“Kom ik ongelegen?” vraag ik. Ze aarzelt even en zegt dan dat ze Roeland verwacht. Hij heeft gebeld dat hij toch nog graag een keer met haar wil praten. Ze strijkt met een nerveus gebaar haar haren naar achteren.

“Jaag hem niet weg, Hanneke,” zeg ik.

“Je weet nu hoe erg je hem mist. Als hij jou net zo heeft gemist…”

“Ik weet het niet,” zegt ze.

“Zijn kinderen zullen het niet accepteren als wij weer met elkaar omgaan. Die waren dolblij dat we elkaar niet meer zagen.” Ze kijkt op haar horloge.

“Ik ga al,” zeg ik.

“Hanneke, alsjeblieft, doe geen domme dingen!” Maar als ik de straat uit ben, is Hanneke al uit mijn gedachten verdwenen. In plaats daarvan zie ik beelden van de afgelopen avond, en vooral het gezicht van Daniël. Hoe hij keek toen hij zijn hand op de mijne legde.

Dinsdag

Oktober! Het lijkt nog zo kort geleden dat de zomer begon, en nu dwarrelen de eerste bladeren alweer van de bomen. Ik zie als een berg op tegen de komende winter. Het was beter geweest als ik er deze zomer een paar weken tussenuit had gekund, maar ik heb er niet over durven spreken met Cora Terbruggen. Eerst de ziekte van haar man, toen zijn dood. Ze heeft het al moeilijk genoeg, en het enige waarmee ik haar kan helpen, is dat ze zich over deze boetiek tenminste geen zorgen hoeft te maken. Maar ik ben aan vakantie toe, ik merkte het vanochtend ineens toen de wekker ging en ik wakker werd met het gevoel dat ik nog vermoeider was dan toen ik naar bed ging. Vanavond eet ik bij Manon en Joris.

Woensdag

Wat had ze haar best gedaan, Manon. Een viergangendinertje, waarbij Joris en ik haar niet mochten helpen. Toen ze in de keuken bezig was—we hoorden haar zacht zingen—keek Joris mij aan.

“Waar we het laatst over hadden,” zei hij zacht en snel, “daar moet u niet meer aan denken. Het gaat al veel beter, werkelijk, soms betrap ik mezelf erop dat ik me verheug op de komst van de baby.” Hij glimlachte naar me, en opnieuw viel het mij op dat hij in een paar jaar zoveel volwassener is geworden.

“Geheimpjes?” Manon was de kamer binnengekomen zonder dat wij het merkten. Ze stond nu achter ons, een glazen schaal met salade in haar handen. Joris sprong op.

“Geef maar hier.” Hij kuste vluchtig haar oor.

“Waar kunnen wij het anders over hebben dan over de baby?” Manon lachte, haar handen gleden over haar bollende buikje.

“Ik kan haast niet wachten,” zei ze. Haar stralende ogen ontmoetten de mijne.

“En jij, omaatje in spe, kun jij wachten?”

“Nauwelijks,” zei ik. Joris had de schaal op tafel gezet en sloeg nu een arm om Manon heen.

“Is ze niet prachtig?” vroeg hij trots. En hij had gelijk, nooit eerder heb ik mijn dochter zo stralend gelukkig gezien als die avond.

Donderdag

Manneke staat onverwacht voor de deur. Wat ik hoopte, is gebeurd: Roeland miste haar net zo erg als zij hem. Ze hebben uitgebreid over zijn kinderen gepraat. Hij houdt van ze, maar hij is toch gaan inzien, dat de rol die ze hebben gespeeld in zijn verhouding met Hanneke niet echt fraai is. Hij heeft er met hen over gepraat. Hoe dat gesprek is verlopen, wilde hij niet zeggen. Alleen maar dat hij denkt dat het in de toekomst beter zal gaan, nu ze weten dat hun vader hun houding ten opzichte van Hanneke niet accepteert.

“Wat heerlijk dat het nu weer goed is tussen jullie,” zeg ik.

“Het is in elk geval heerlijk dat we het nog een keer willen proberen,” zegt Hanneke.

Dinsdag

“Heb jij wel eens een vrije dag? Morgen bijvoorbeeld?” vraagt Daniël Jonker. Ik sta met de telefoon tegen mijn oor gedrukt en probeer de twee vriendinnen, die een kwartier geleden de boetiek zijn binnengekomen, in de gaten te houden. Er is iets aan hen dat me niet bevalt. Bijvoorbeeld de manier waarop ze meteen om zich heen keken en onafhankelijk van elkaar langs de kledingrekken liepen. Alsof ze erin getraind waren, stonden ze stil bij de duurste kleren. Hun grote tassen bevielen mij al evenmin. Toen ze allebei wilden passen, kreeg ik het met moeite voor elkaar dat ze niet meer dan één kledingstuk tegelijk mee de paskamer innamen. Tegen die tijd bonkte mijn hart al in mijn keel en waren mijn handen klam van de zenuwen. Eén tegen twee, hoeveel kans had ik dat ze zonder iets te stelen de boetiek zouden verlaten?

“Hé, ben je er nog?” zegt Daniël in mijn oor. Eén van de vrouwen komt de paskamer uit, ze loopt naar het rek en haalt er iets uit. Als ze ermee terugloopt, komt de andere vrouw haar paskamertje uit.

“Sorry, er gebeurt iets, ik heb nu geen tijd,” zeg ik, en leg neer voordat Daniël iets heeft kunnen zeggen.

“Mag ik even terug hebben wat u zojuist heeft gepast?” vraag ik aan de eerste vrouw. Door het halfopen gordijn zie ik dat er niets op de haak in het kamertje hangt.

“Nou zeg, ik mag toch wel even nadenken?” zegt ze verontwaardigd, en trekt met een ruk het gordijntje dicht voor mijn neus. De andere heeft inmiddels een aantal kledingstukken over haar arm gehangen.

“Niet meer dan één tegelijk graag,” zeg ik. Ze kijkt me aan alsof ik gek ben en verdwijnt met een verontwaardigde blik op mij achter het gordijntje. Ik voel me misselijk worden. Wat kan ik doen? Straks komen ze allebei tegelijk de paskamer uit, met een beetje geluk kan ik er eentje tegenhouden, maar in geen geval allebei. Kun je eigenlijk wel iemand tegenhouden zonder zeker te weten dat die iets aan het stelen is? Kwam er nu maar iemand, zodat ik me niet zo ontzettend hulpeloos en alleen zou voelen.

“Gaat het?” roep ik tegen de dichte gordijntjes.

“Kan ik u ergens mee helpen?”

“Nee hoor, wij redden ons wel,” zegt een van de vrouwen. Ik loop langzaam naar de toonbank en leun er met mijn handen op. De herinnering aan die andere keer komt opzetten, die mannen die zonder een spier te vertrekken de duurste kleren wegroofden waar ik bij stond. Nu gaat er, op een heel andere manier, hetzelfde gebeuren. En opnieuw ben ik niet in staat er iets tegen te doen. Ik ben ook niet geschikt voor dit werk, denk ik bitter en machteloos.

“Wat is er?” zegt Daniël. Hij heeft een hand op mijn schouder gelegd, zodat ik opspring van schrik. Hoe is het mogelijk dat ik hem niet heb horen aankomen! Ik wijs sprakeloos naar de nog steeds gesloten gordijntjes.

“Twee vrouwen, ik denk dat ze willen stelen,” zeg ik. Ik hoor hoe mijn stem trilt. Hij knikt. Alsof het afgesproken werk is, gaan de gordijntjes op dat moment open. Ik zie een bonte wanorde van kleren op de grond liggen. Onmogelijk om daar snel orde in te scheppen. Als ik nog een restje twijfel had gehad, was het nu verdwenen. Daniël heeft een stap naar voren gedaan.

“Dames?” vraagt hij, zijn stem neutraal. Ik zie hoe de vrouwen even schrikken en zich dan razendsnel herstellen.

“We komen nog wel eens terug.” Daniël stelt zich op in de deuropening.

“Anne-Wil, controleer even of alles klopt,” zegt hij.

“Wat verbeeld jij je wel?” zegt een van de vrouwen.

“Wij gaan gewoon weg als wij dat willen.” Daniël, onwrikbaar in de deuropening, vraagt beleefd of ze hun tas willen openhouden. Scheldend doen ze wat hij vraagt. Hij glimlacht alleen maar. En dan zijn ze eindelijk weg. Met het gevoel dat mijn knieën het begeven, laat ik me op een stoel zakken.

Woensdag

Manon is verbijsterd als ik haar vertel wat er in de boetiek is gebeurd.

“Deed hij dat écht, die Daniël van jou?” vraagt ze. Tot nu toe heb ik haar niet veel verteld over Daniël. Omdat het allemaal nog zo beginnend is, en ik geen zin heb om nu al over mijn gevoelens te praten. Maar ik ben zo vol van Daniels optreden als ‘reddende engel,’ dat ik haar erover heb opgebeld. Telkens weer probeer ik alles wat er gebeurd is in mijn hoofd de juiste volgorde te geven. En telkens weer steekt de twijfel de kop op. Heb ik het werkelijk goed ingeschat? Waren die twee vrouwen echt van plan te stelen? Maar als ze werkelijk onrechtvaardig waren behandeld, zouden ze hun beklag wel hebben gedaan. Zo moeilijk is het niet om uit te zoeken wie de eigenaar van een zaak is. Toen ik Daniël over mijn twijfels vertelde, begon hij te lachen.

“Lieve, naïeve Anne-Wil!”, zei hij.

“Ik had geen drie seconden nodig om te zien wat ze van plan waren. Ze hadden jouw kleren onder die van hen aangetrokken, kon je dat niet zien? Daarom verdwenen ze zo snel weer in hun pashokje, nadat ik ze vroeg of ik hun tas mocht zien. Ze kwamen er aanmerkelijk slanker uit, vond je ook niet?” Ik keek hem aan.

“Wat een geluk dat jij net binnenkwam,” zei ik. En opnieuw lachte hij, terwijl hij een aai over mijn haren gaf.

“Je had net zo goed ‘Help!’ kunnen roepen door de telefoon,” zei hij.

“Het was zo duidelijk dat er iets aan de hand was. Ik ben meteen gekomen. Gelukkig nog net op tijd.”

“Ik ben niet geschikt voor dit vak,” zei ik ongelukkig.

“Tegen dit soort mensen red je het niet in je eentje,” zei Daniël.

“Er moet gewoon behoorlijke beveiliging in de zaak komen; alleen al met dat kasregister van jou vraag je erom beroofd te worden. Ik zou maar eens met die eigenares gaan praten.” Ik doe mijn mond open om te zeggen dat ze op dit ogenblik wel andere dingen aan haar hoofd heeft, maar bedenk me. Hoe moeilijk Cora Terbruggen het ook heeft, ze heeft toch ook de verantwoordelijkheid voor wat er hier gebeurt. Ik ben nu één keer beroofd en één keer bijna. En ik weet zeker dat, als er niets wordt gedaan aan de veiligheid in de boetiek, ik er nooit meer met onbevangen plezier zal kunnen werken.

Donderdag

“Ach kind,” zegt Cora Terbruggen afwezig. Het is duidelijk dat ik haar stoor met mijn verhaal, en dat het onderwerp haar niet echt interesseert.

“Wat wil je dat ik doe?” vraagt ze. Ik noem op wat Daniël mij heeft voorgezegd. Een alarmknop. Een videocamera, zodat eventuele winkeldieven later kunnen worden geïdentificeerd. Een andere kassa.

“Je zult wel gelijk hebben,” zucht ze, “maar het is wel weer een investering, en eerlijk gezegd weet ik niet of ik nog wel verder wil gaan met de boetiek. Ik heb er niet zo’n zin meer in, nu Hans er niet meer is.” Ik zwijg geschrokken. Wat zal het voor mij betekenen, als ze de boetiek verkoopt?

Vrijdag

“Bekomen van de schrik?” vraagt Daniël. Hij staat in de deuropening met een grote bos goudgele chrysanten in zijn handen.

“Wat prachtig!”, zeg ik. De bloemen geuren naar boswandelingen in de herfst. Ik snuif de geur op en vergeet even de aanwezigheid van Daniël. Als ik me weer van hem bewust word, staat hij tegen de deurpost geleund. Hij kijkt naar me op een manier, die mijn hart sneller doet kloppen. Ik draai me verward om en loop naar de keuken.

“Even de bloemen in het water zetten,” zeg ik, blij met de afleiding. Maar in de keuken neemt hij het boeket van mij over. Hij legt het kalm op het aanrecht en draait zich naar me toe. Wie de eerste stap zet, weet ik achteraf niet meer, maar een seconde later zijn z’n armen om mij heen, en is zijn mond op de mijne in een zoen waaraan geen einde lijkt te komen.

Zaterdag

Ik heb nauwelijks geslapen. Elke keer als ik even wegdommelde, werd ik met hartkloppingen weer wakker. Daniël, die onverwacht voor de deur stond. Ik wist al wat er te gebeuren stond, denk ik. De paar seconden die we nodig hadden om in elkaars armen te lopen. Zijn mond op de mijne. Het voelde zo vertrouwd, die eindeloos durende zoen. Het was een combinatie van verrukking en een gevoel van veiligheid, ook al kan ik niet uitleggen hoe een eerste zoen iets bekends kan hebben. Misschien komt het omdat ik al zo lang op Daniël verliefd ben, en hem de keren dat we elkaar hebben ontmoet steeds aardiger ben gaan vinden. Ik heb altijd het gevoel gehad dat hij me begreep, dat ik me bij hem niet hoefde te generen voor mijn onhandigheid als het mannen betreft. Na onze omhelzing was er even een moeilijk moment. Daar stonden we dan, nog geen meter van elkaar. Mijn lippen nog warm van de zijne. Weinig keren in mijn leven ben ik zo in verwarring geweest. Ik was de hele dag al vervuld geweest van een vaag verlangen, dat ik pas begreep op het moment dat Daniël me in zijn armen nam. Ik had er zo lang naar verlangd, zonder dat ik het mezelf had durven toestaan. We gingen met ons glas wijn de huiskamer in, en zaten tegenover elkaar. Ik had geen idee waarover ik met hem zou moeten praten. Alleen naar hem kijken was genoeg, ook al bracht dat weer onrust met zich mee. Ik weet niet meer wat we tegen elkaar zeiden, maar een uurtje later ging hij weg. Ik deed de deur achter hem dicht en leunde met mijn gesloten ogen tegen de gangmuur. Vervuld van een zo’n intens gevoel van vreugde, dat ik het bijna niet kon bevatten.

Dinsdag

Ineens staat Daniël voor me in de boetiek. Het is tegen twaalven—een sombere, gure herfstdag. Er zijn weinig klanten geweest deze ochtend, en ik ben bezig de kleding in de rekken te controleren.

“Hallo,” zegt Daniël en buigt zich naar me toe om me een zoen te geven. Ik draai automatisch mijn wang naar hem toe, maar hij lacht, neemt mijn hoofd tussen zijn handen en zoent me op m’n mond. Ik aarzel even en zoen hem dan terug.

“Ik kom je halen,” zegt Daniël.

“Dit is nou typisch een dag om er even samen tussenuit te gaan.”

“Ik kan niet weg,” zeg ik spijtig.

“We zijn nog nooit tussen de middag gesloten geweest. Werkende vrouwen komen hier vaak even binnen als ze lunchpauze hebben.”

“Dus ik kan je niet overhalen?” vraagt hij. Ik schud spijtig mijn hoofd.

“Dan zien we elkaar pas volgende week,” zegt hij.

“Aan het eind van de middag vlieg ik naar Milaan. Ik moet een aantal klanten in Italië bezoeken. Maar ik bel je in ieder geval.”

“Graag,” zeg ik. Mijn stem klinkt een beetje schor van teleurstelling. Ik had gehoopt, nu het lunchen mislukt, dat we in elk geval de avond samen zouden doorbrengen. We kijken elkaar aan. Er is een tederheid in Daniels ogen die me goed doet.

“Tot volgende week dan,” zegt hij, en het dringt tot me door dat hij het moeilijk vindt om afscheid te nemen. Tegelijkertijd doen we een stap in elkaars richting, en opnieuw, zoals bij mij in de keuken toen we elkaar voor het eerst kusten, lopen we in elkaars armen.

“Mag ik even weten wat dit te betekenen heeft?” zegt de stem van Cora Terbruggen. Het kan nooit lang geweest zijn dat we zo stonden, maar we gingen zo in elkaar op dat we niet hebben gemerkt dat Cora de boetiek is binnengekomen. Nog voordat ik haar heb aangekeken, weet ik dat ze woedend is.

Woensdag

Tegen een woedende Cora Terbruggen is niemand bestand. Ook Daniël niet. Toen hij zich met een beleefde glimlach naar haar keerde en zijn hand uitstak, negeerde ze hem volkomen. Langs hem heen keek ze naar mij, een ijskoude uitdrukking op haar gezicht.

“Ik wil je graag even spreken, Anne-Wil,” zei ze. Als een schoolkind liep ik achter haar aan naar het kantoortje achter de winkel. In het voorbijgaan ving ik de bemoedigende knipoog van Daniël op. Cora ook, ik zag haar schouders verstijven.

“Tot ziens,” zei Daniël in het algemeen. Maar zijn “Prettig met u kennisgemaakt te hebben,” was speciaal voor Cora bedoeld. Dat deed me zó goed…Ineens drong het tot me door hoe idioot het eigenlijk was dat ik op zo’n manier op het matje werd geroepen.

“Wat heeft dit te betekenen,” begon Cora zodra we in het kantoortje waren.

“Hoe denk je dat het op onze klanten overkomt, als jij in de boetiek staat te vrijen?”

“Cora, het spijt me,” zei ik.

“Het kwam een beetje onverwacht…Natuurlijk kan het niet.”

“Ik vraag me wel eens af of je eigenlijk wel geschikt bent voor dit werk. Er hoeft maar fets te gebeuren of je raakt overstuur. En nu dit weer.” Ik zweeg, het bloed klopte in mijn slapen. Wat intens gemeen om die twee dingen met elkaar in verband te brengen. Ze had gelijk dat ik er niet tegen kan beroofd te worden, en dat ik van de twee dievegges die laatst in de zaak waren, verschrikkelijk zenuwachtig werd. En ja, ook ik heb metoen afgevraagd of ik wel geschikt ben voor dit werk. Maar om een totaal andere reden dan zij aanvoert. Ik voelde me ineens moe en machteloos.

“Als je niets aan me hebt, moet je me ontslaan, Cora,” zei ik.

“Maar bedenkwel dat jij iemand die hier werkt blootstelt aan gevaar, omdat je het vertikt om ook maar een cent uit te geven aan de simpelste vorm van beveiliging. Wat mij nu al een paar keer is overkomen, gebeurt veel mindersnel in zaken waar een paar camera’s hangen.”

“Nu wordt het helemaal mooi!”, zei Cora.

“Zoals jij de zaken omdraait, het is niet te geloven!” We stonden tegenover elkaar. Ik keek naar haar woedende gezicht en vond het jammer dat we niet op een andere manier met elkaar konden praten. Wat zij vond, weet ik niet, want op dat moment ging de deur van de winkel open en kwam er een echtpaar binnen. Ik maakte een verontschuldigend gebaar naar Cora en liep naar hen toe. Zonder een woord te zeggen stoof Cora langs mij heen de winkel uit.

Donderdag

“Leuke bazin heb jij,” zegt Daniël door de telefoon.

“Hoe is het afgelopen? Ben je ontslagen?”

“Net niet,” zeg ik.

“Ik wou dat ik bij je was,” zegt Daniël.

“Ik zit hier in een saaie hotelkamer, whisky te drinken uit de minibar.”

“Maar wel in Milaan,” zeg ik.

“Ken je Milaan?” vraagt hij. Ik zeg dat ik Milaan niet ken.

“Dan bof je,” zegt hij.

“Op een dag neem ikje mee naar Venetië, wat vind je daarvan?”

Zaterdag

“Ik zie je nooit meer!”, zegt Ellen verwijtend.

“Vroeger kwam je nog wel eens gezellig langs. Wat voer je toch uit! Of zit die vrijer van je soms elke avond bij je?” Ik ben blij dat ze me niet kan zien, want ik voel mijn wangen gloeien. Wat een ramp om als volwassen vrouw zo snel te blozen! “Zeg eens wat!”, zegt Ellen.

“Of ben ik soms op een geheim gestuit? Wonen jullie soms samen?”

“Nee,” zeg ik, “we wonen niet samen en bovendien is hij niet echt mijn vrijer.”

“O…” doet Ellen verbaasd.

“Jeetje, Anne-Wil, ik dacht dat je zo verliefd was.” Ik probeer me koortsachtig te herinneren wat ik haar precies heb verteld over Daniël. Veel kan het niet zijn. Als er iemand is die nonchalant met de gevoelens van anderen omgaat, is zij het wel. Niet expres, maar ze is gewoon een flapuit.

“Oké, ander onderwerp,” zegt ze luchtig.

“Kom vanavond eten, ik voel me zo gedeprimeerd door dat rotweer. En die kerstliedjes overal, erger jij je daar ook zo aan?” Als we hebben neergelegd, heb ik het gevoel dat de dag er ineens anders uitziet. Dat effect heeft Ellen de laatste tijd vaak op mij. Ze kan zo somber zijn, zo ontevreden over alles om zich heen en over zichzelf in het bijzonder. En steeds vaker merk ik dat ze mij nodig heeft om haar uit die put te slepen. Na een bezoek van haar ben ik uitgeteld, zoveel moeite kost het me om na een drukke dag de opgewektheid op te brengen die zij nodig heeft. Ik kan ook niet zeggen dat ik me echt verheug op vanavond. De enige troost is dat Daniël begin volgende week terugkomt van zijn zakenreis. Ik mis hem. O ja, Ellen heeft het goed aangevoeld. Ik ben verliefd op Daniël, een gevoel dat ik in geen jaren zo hevig heb gehad. Eigenlijk niet meer sinds ik Rob ontmoette, en hoe lang is dat niet geleden! Ik dacht dat het nooit meer mogelijk zou zijn om zo verliefd te zijn. De paar keren dat ik na de dood van Rob een vriend had, was het ook anders. Ik was wel verliefd, maar mijn wereld stortte niet in toen er een einde aan die relaties kwam. Nu is het anders. Mijn gevoel voor Daniël beheerst mijn leven meer dan mij lief is. Ik kan in een stoel gaan zitten en niets anders doen dan aan hem denken. Ineens realiseer ik me dan dat er een uur voorbij is gegaan. Het zijn vage gedachten die ik over hem heb. Ik denk aan zijn ogen, het gevoel van zijn armen om me heen, zijn mond op de mijne. Zijn gezicht als hij lacht. Zijn stem. Als een schoolmeisje ben ik verstrooid, ik laat dingen uit mijn handen vallen. Maar ondanks alle onzekerheden is het heerlijk om zo verliefd te zijn.

Zondag

Als Ellen tegen me zegt dat ik er goed uitzie, klinkt er een verwijt in door. Alsof ik haar verraad door niet net zo somber en ongelukkig te zijn als zij. Gisteravond was echt een dieptepunt.

“Heb je die vrijer van je eigenlijk verteld hoe oud je precies bent?”

“Hij heet Daniël,” zeg ik, ineens geïrriteerd over de manier waarop ze steeds over hem praat.

“En nee, we hebben het niet over leeftijd gehad. Ik geloof niet dat we dat belangrijk vinden.” Ze snuift.

“Een man die niet geïnteresseerd is in de leeftijd van een vrouw? Maak dat de kat wijs. Hoe jonger je bent, hoe liever ze je hebben. Die man met wie ik uitging, die vond mij best aantrekkelijk, dat weet ik zeker. Maar als je zegt hoe oud je bent, tellen ze er meteen tien jaar bij op. “Leuke vrouw van vijfenveertig, maar straks loopt ze tegen de zestig en wat moet ik er dan mee!” Zo redeneren mannen, geloof mij nou maar.” Ze kijkt me uitdagend aan, maar haar ogen verraden haar verdriet.

Dinsdag

Ik schrik zo van de bel dat ik het pak melk dat ik in de koelkast wil terugzetten, uit mijn handen laat vallen. Verslagen kijk ik naar de plas melk die zich rond mijn schoenen verspreidt. Ongelooflijk wat er uit zo’n pak komt! Dinky probeert zijn tijd te verdelen tussen hard blaffen en de melk oplikken. Ik pak een vaatdoekje en wil de melkspetters van mijn schoenen vegen, als er opnieuw wordt gebeld. Langer en nadrukkelijker deze keer. Met het vaatdoekje nog in mijn handen loop ik naar de voordeur.

“Ja!”, zeg ik geïrriteerd, terwijl ik de deur wijd openzwaai. Daniël staat in het licht van de voordeurlamp, een glimlach op zijn gezicht, die zich verdiept als hij het doekje in mijn handen ziet.

“Kom ik ongelegen?” vraagt hij.

“Nee,” zeg ik, terwijl mijn ogen langs zijn gezicht glijden om alles te verwelkomen wat ik zo heb gemist.

“Als je zo naar me blijft kijken, ga ik je hier op de stoep al zoenen,” waarschuwt Daniël. Ik doe een stap opzij en dan weer terug.

“Hoe eerder hoe beter,” hoor ik mezelf zeggen. Een seconde later zijn z’n armen om me heen. Hoe lang we daar staan weet ik niet, maar op een gegeven moment dringt het tot me door dat ik ijskoude voeten heb. Ik maak me los uit Daniels omhelzing en trek hem mee de gang in.

“We lijken wel gek,” zeg ik bibberend. En opnieuw glijden mijn ogen langs zijn gezicht. Datje zo verliefd kunt zijn, zo verrukt van iemand. Ik strek mijn hand uit en laat die zacht over zijn wang glijden. Hij pakt hem en zonder zijn ogen van me af te wenden, zoent hij de palm van mijn hand.

“Wat heb ik jou gemist!”, zegt hij terwijl hij me naar zich toetrekt.

“En ik jou!”, zeg ik. We staan opnieuw dicht tegen elkaar. En zonder dat we er een woord over gesproken hebben, weet ik dat hij deze nacht bij me zal blijven.

Woensdag

Ik word wakker doordat Daniël zich omdraait en z’n arm over mijn schouder legt. Ik draai me voorzichtig op mijn zij en kijk naar zijn slapende gezicht. Zo rustig en ontspannen heb ik hem niet eerder gezien. Zijn wimpers zijn langer dan ik dacht, en door de huid op zijn kin dringen donkere stoppeltjes. Ik buig me naar hem toe en kus zijn gezicht voorzichtig. Het veroorzaakt een rasperig en bijna pijnlijk gevoel, maar dat kan ook komen doordat mijn lippen gevoelig zijn. In één nacht zijn ze vaker gezoend dan de afgelopen jaren bij elkaar. De laatste weken kwam soms de gedachte in me op, dat ik op een dag met Daniël in bed zou belanden. Dat gaf me een vaag onrustig gevoel. Met Rob was vrijen altijd zo vanzelfsprekend en vertrouwd. We kenden elkaar al zo lang en waren er, nadat we als tieners op elkaar verliefd waren geworden, langzaam naar toe gegroeid. Ik had in die tijd ook weinig onzekerheden over mijn lichaam. Het was zoals het was, niet opvallend mooi, maar ook niet om me voor te schamen. Pas later, toen Rob al jaren dood was en ik voor het eerst weer een vriend had, kwam de zelfkritiek. Hoe zie ik eruit? Kan het er allemaal nog mee door? En later speelde het helemaal geen rol meer. Ik had het gevoel dat ik nooit meer echt van iemand zou houden, en eerlijk gezegd vond ik dat wel een rustige gedachte. Liever de rest van mijn leven zonder man dan hunkeren zoals Ellen. Altijd op zoek, altijd hopend, altijd teleurgesteld. En toen was daar ineens Daniël, op wie ik zo verliefd werd dat ik me alleen nog maar door mijn gevoel liet leiden. En het klinkt misschien gek, maar gisteravond was alle aarzeling, alle twijfel en onzekerheid verdwenen. Ik glimlach als ik aan de afgelopen nacht denk. Daniël was geen geroutineerde minnaar, net zomin als ik kan bogen op veel ervaring op dat gebied. Maar dat maakte het des te dierbaarder. We hadden plezier, waren soms onhandig, maar vooral waren we verliefd. En toen we halverwege de nacht dicht tegen elkaar aan in slaap vielen, had ik nog maar één wens: dat Daniël nooit meer uit mijn leven zou verdwijnen.

Zondag

Waar ik bang voor was, gebeurt meteen op het moment dat ik de gang van het tehuis binnenloop. Kees van Vloten, die de rolstoel van zijn moeder duwt, komt me tegemoet. We staan allebei stil. Kees’ moeder merkt nauwelijks iets. In de tijd waarin ik haar heb meegemaakt, heb ik haar geest verder weg zien dwalen, totdat ze nauwelijks nog aanwezig leek. Kees kijkt mij aan.

“Hoe gaat het met je, Anne-Wil?”

“Goed,” zeg ik.

“En met jou?” Hij haalt even zijn schouders op.

“Zie ik je straks nog even?” vraagt hij.

“Over een uurtje moet moeder rusten. Dan ben ik verder vrij.” Ik beloof dat ik hem zal bellen als ik bij Inez wegga. Maar dat kan nog wel even duren. Hij zegt dat het niet uitmaakt, hij heeft toch niets anders te doen vandaag. Ook al is het misschien niet zijn bedoeling, ik voel het als een zacht verwijt. Maar als ik bij Inez ben, ebben die gevoelens weg. We omhelzen elkaar, en in mijn armen voelt ze nog meer dan anders aan als een teer, breekbaar vogeltje. Als we tegenover elkaar aan tafel zitten, de thee op een lichtje tussen ons in, kijkt ze me onderzoekend aan. Dan glimlacht ze.

“Ik heb je nog nooit zo gelukkig gezien, Anne-Wil!”, zegt ze.

“Ik weet niet wie daar de oorzaak van is, maar het is duidelijk dat hij goed voor je is.” En ze legt haar hand met een teder gebaar op de mijne.

Maandag

Hij wilde graag dat ik ‘een hapje’ met hem ging eten, zoals hij dat zei. En zo zat ik in het kleine restaurant, waarin ik in betere tijden een paar keer met vader en Inez had gegeten, tegenover Kees van Vloten aan tafel. Hij zag er niet goed uit. Bleker en ouder dan ik mij hem herinnerde, en ik moest de neiging weerstaan om even mijn hand op de zijne te leggen. Wat zou het makkelijk zijn, als ik mezelf zou kunnen zijn bij hem. Een goede vriendin, die hem even over zijn hoofd aait en zegt:

“Vertel nou eens…” Maar ik weet dat hij zo’n gebaar verkeerd zou uitleggen, dat het hem hoop zou geven op iets waarvan ik weet dat het nooit werkelijkheid kan worden.

“Waarom heb je me nooit meer gebeld?” zei hij, nadat hij lang in zijn wijnglas, dat hij tussen zijn handen ronddraaide, had gekeken.

“Het leek me beter,” zei ik.

“Elk contact tussen ons liep altijd weer uit op een teleurstelling voor jou. Ik hoopte dat het minder moeilijk voor je zou zijn als je niets meer van mij zou horen.” Hij zuchtte.

“Ja, dat is ook zo, maar als ik niets van je hoor, voel ik me ook ellendig. Het is jouw schuld!”, zei hij.

“Eerst daag je me uit, dan laatje me zitten!” Ik keek hem verbijsterd aan.

“Kees, dat meen je niet!” Hij luisterde niet eens naar wat ik zei.

“Gezellige praatjes, lieve glimlachjes. En als je me dan zo ver hebt als je me hebben wilt, laatje me vallen! Als ik jou niet had ontmoet, was er niets aan de hand geweest. Ik was eraan gewend om alleen te zijn. Maar jij moest zo nodig mijn leven overhoop gooien. Je wordt hartelijk bedankt.” Ik had er ineens genoeg van. Ik legde mijn servet naast mijn bord en stond op.

“Het spijt me, Kees,” zei ik, “als ik je niet goed behandeld heb, dan spijt me dat heel erg. Het is nooit mijn bedoeling geweest jouw leven overhoop te gooien. Maar als jij het zo voelt, lijkt het me echt beter geen contact meer te hebben.” Kees zei niets, maar terwijl ik het restaurant uit liep, voelde ik zijn ogen in mijn rug branden.

Dinsdag

“Ik was zondagavond nog even bij je aan de deur, maar helaas!”, zegt Daniël.

“Leuke avond gehad?”

“Nee,” zeg ik, “heel erg vervelend eigenlijk. Kom binnen!” Hij stapt de gang in en slaat zijn armen om mij heen.

“Ik weet dat de buren jou in de gaten houden, dus moet ik me bij de voordeur wel beheersen.”

“Ja, jammer,” zeg ik en geef hem een kus.

“Vertel eens,” zegt hij als we naast elkaar op de bank zitten, zijn arm om mijn schouder, mijn hoofd dicht bij het zijne.

“Ach nee,” zeg ik, “ik denk er liever niet meer aan.” Hij kijkt me van opzij aan.

“Verdringing?” zegt hij met een lach, “daar kun je later last van krijgen, wist je dat niet? Ineens speelt het dan weer op in je leven.”

“Nou, dit niet,” zeg ik.

“Dit wil ik alleen maar vergeten.” Daniël trekt zijn wenkbrauwen op.

“Op die manier komen we niets van elkaar te weten,” zegt hij.

“Veel meer dan dat je in een boetiek werkt, je een zoon hebt en een dochter, die zwanger is, weet ik niet van je. Ja, dat je ouders overleden zijn en dat je erg veel geeft om de tweede vrouw van je vader. Heet ze niet Inez?”

“Ja,” zeg ik.

“Maar wat zou je nog meer moeten weten? Ik kan je moeilijk mijn hele levensloop gaan vertellen.”

“Zo gaat dat ook niet,” zegt Daniël.

“Het zijn meer kleine beetjes informatie, die je geeft als het toevallig zo uitkomt. Maar ik ben daar zelf ook niet goed in. Niet omdat ik geheimzinnig wil doen over mijn leven, maar omdat ik veel meer geïnteresseerd ben in het nu. In vandaag. In jou.” Ik ben een beetje dwars gaan zitten op de bank, zodat ik hem kan aankijken terwijl hij praat.

“Toch zijn er dingen die je moet weten,” zegt hij.

“Om de doodeenvoudige reden dat je ermee te maken gaat krijgen. We zijn nu nog helemaal in het begin, maar er komt een moment dat we kennis gaan maken met elkaars familie en vrienden. Met elkaars kinderen.” Ik kijk hem aan. Mijn hartslag is ineens van ritme veranderd. Heel even razend snel, dan twee keer zo langzaam. Kinderen! Waarom is het nooit in mij opgekomen dat Daniël getrouwd zou kunnen zijn! Hij fronst zijn wenkbrauwen en kijkt me onderzoekend aan.

“Anne-Wil, wat is er ineens met je?” Ik schud zwijgend mijn hoofd, omdat ik geen woord kan uitbrengen.

“O nee!”, zegt Daniël dan, “je denkt toch niet dat…Lieverd, dat zou ik toch meteen verteld hebben! Ik ben al jaren gescheiden!”

Woensdag

Het gesprek met Daniël, gisteravond, wordt als een bandje telkens opnieuw in mijn hoofd afgespeeld. Dan zie ik ons weer zitten op de bank, schemerlampen aan, dicht bij elkaar. Ik voelde me zo heerlijk ontspannen. Maar Daniël vond dat er nu toch eens gepraat moest worden. Dat we iets meer van elkaars leven zouden moeten weten. En bijna terloops bracht hij zijn twee kinderen ter sprake. De kinderen van wie ik het bestaan zelfs niet had vermoed, zoals ik ook nooit het bestaan van een echtgenote had vermoed. Want dat was de link die ik onmiddellijk legde: Daniël, die op mij zo open en integer was overgekomen, was getrouwd! Moeiteloos kan ik het gevoel terugroepen dat me overviel. Een mengeling van wanhoop en op voorhand al berusting. Natuurlijk was hij getrouwd. Hoe had ik ooit kunnen denken dat een man als hij vrij zou zijn? Ik was onnozel en naïef geweest. Ik had ook nooit iets aan hem gevraagd, was zelfs nooit nieuwsgierig geweest naar zijn leven. Daniël was Daniël. Hij was de man die mij interesseerde en op wie ik verliefd was geworden. Dat er voor hem nog een wereld ‘voor mij’ bestond, kwam niet eens in me op. Het duurde nog geen halve minuut, dat instorten van mijn droom daar op de bank in mijn eigen huiskamer. Want vrijwel meteen begreep Daniël wat er in me omging. Toen hij zei dat hij al jaren geleden gescheiden was, gaf dat opluchting, maar niet zo veel als je zou verwachten. Daarvoor was de klap van het misverstand te hard aangekomen. Ik merkte ineens dat ik aan het andere eind van de bank zat. Ik moest van hem weggeschoven zijn zonder dat ik het zelf merkte. Daar zat ik naar hem te kijken met een gevoel van vervreemding. Tranen brandden achter mijn ogen.

“Soms schrik ik van mijn eigen reacties. Dan denk ik: ben ik dat echt? Want dit is toch rare reactie van me?” Hij glimlachte.

“Het valt wel mee,” zei hij.

“Behalve dan dat je ineens een meter van me af bent gaan zitten. Ik voel me alsof ik in quarantaine ben.” Ik keek hem aan, in zijn ogen die onderzoekend naar mij keken. En alles wat ik voor hem voelde, kwam weer terug. Ik schoof naar hem toe, raakte zacht zijn lippen aan met mijn wijsvinger en boog me toen naar hem over, totdat mijn mond de zijne raakte.

Donderdag

“Ze is weer weg. Naar Engeland. En ik dacht nou juist dat het zo goed ging!” Bart zit tegenover me, hoofd gebogen, handen tussen zijn knieën. Hij ziet er ouder uit dan een jongen van net twintig eruit zou moeten zien. Dat hij dacht dat het zo goed ging tussen hem en Lynn, verbaast me. De keren dat ik bij hen op bezoek was, viel mij telkens de afstandelijkheid op waarmee ze hem behandelde. Dan deed het mij echt pijn om te zien hoe Bart zijn best deed en zich uitsloofde voor haar.

“Mam, wat moet ik nou?” zegt hij.

“Ik weet het niet, Bart. Belangrijk is dat je wflt. Want dit is eerder gebeurd, en het gaat misschien nog wel vaker gebeuren. Kun je daar tegen? Wil je daar tegen kunnen?” Hij kijkt mij aan met wanhoop in zijn ogen.

“Ik wil gelukkig zijn met Lynn,” zegt hij, koppig als een klein kind.

“Maar dat ben je niet,” zeg ik. Hij zucht.

“Misschien gaat het wel beter als we weer in Engeland wonen. Maar oom Jaap heeft vorige week gevraagd of ik nog een jaar langer hier wil blijven. Dat is beter voor het bedrijf…” Hij staat op, ijsbeert door de kamer met zijn handen in de zakken van zijn spijkerbroek.

“Als we hier nog een jaar moeten wonen, raak ik Lynn kwijt, mam. Ik heb ook niet met haar afgesproken dat we langer dan een jaar zouden blijven. Dan was ze misschien helemaal niet meegegaan. En ik kan haar niet missen.” Hij gaat weer op de stoel zitten. En voor de tweede keer die middag zegt hij wanhopig: “Mam, wat moet ik nou?”

Zaterdag

Bijna Kerstmis! In geen jaren heb ik me er zo op verheugd. Vlak voordat hij wegging, afgelopen dinsdag, vroeg Daniël of ik eerste kerstdag bij hem en zijn kinderen wilde doorbrengen.

“Een mooie gelegenheid voor jullie om kennis te maken met elkaar!”, zei hij. Ik aarzelde. Niet omdat ik het geen goed idee vond, maar omdat ik bij voorbaat al door een soort plankenkoorts werd overvallen.

“Niet doen, Anne-Wil,” zei Daniël, alsof hij mijn gedachten had gelezen.

“De meeste dingen vallen mee, en als ze tegenvallen, zie je wel weer wat je doet. Dus kan ik op je rekenen?” En ik zei: “Ja, graag,” en meende het ook nog. Hij sloeg zijn armen om me heen en vroeg wanneer hij dan mijn kinderen eens zou kunnen ontmoeten. Maar daar kon ik werkelijk geen antwoord op geven. Op dat moment wist ik nog niet hoe de situatie tussen Bart en Lynn was. Van de plannen van Joris en Manon had ik ook geen idee.

“Lieverd, je hoeft er niet meteen antwoord op te geven,” zei Daniël met een glimlach.

“Maar denk er eens over na. Ik zou jouw kinderen graag ontmoeten, je hebt me al zoveel over ze verteld!” En we liepen samen naar het tuinhek, waar we elkaar voor de laatste keer zoenden. Het vroor, de hemel was bezaaid met sterren en we stonden zwijgend dicht tegen elkaar aan.

“Ik heb jarenlang tegen december opgezien,” zei Daniël.

“Een ellendige maand als je je eenzaam voelt. En nu…Weet je, Anne-Wil, ik heb het gevoel dat mijn leven sinds ik jou ken voorgoed veranderd is!”

Dinsdag

Ik was net bezig de stofzuiger op te bergen toen Cora Terbruggen de winkel binnenkwam. Na die ene keer dat ze Daniël in de winkel aantrof en daar onaardige opmerkingen over maakte, had ik haar niet meer gezien. Onze contacten verliepen stroef en per telefoon. De vertrouwdheid die er een tijd lang tussen ons was geweest, leek totaal verdwenen, en dat deed me verdriet. Ik weet hoe moeilijk ze het heeft met de dood van haar man. Haar onredelijkheid toen ze mij met Daniël in de boetiek aantrof, kan ik ook alleen maar daardoor verklaren. Maar de pogingen om met haar tot een gesprek te komen na dat voorval, liepen dood op haar koele, afwijzende houding. Nu ineens stond ze tegenover me en we keken elkaar onderzoekend aan.

“Anne-Wil, het spijt me!”, zei ze. Ik knikte, een brok in mijn keel omdat ze er ineens zoveel ouder uitzag dan ik me haar herinnerde.

“Ik begrijp zelf ook niet waarom ik zo ontzettend onaardig deed,” zei ze.

“Ik zit zo vast, Anne-Wil. Ik dacht dat ik gewoon door kon leven, na de dood van Hans, maar het lukt niet. Ik ben mezelf niet meer. Ik hoor mezelf dingen zeggen die ik niet meen, ik doe dingen die ik niet wil doen. Begrijp je dat?”

“Ik weet precies wat je bedoelt,” zei ik, “maar je moet er doorheen, Cora, en dat lukt alleen maar als je er de tijd voor neemt. De tijd en de rust. Ik wilde dat ik je kon helpen.”

“Maar dat kun je,” zei Cora.

“De laatste keer dat we samen gepraat hebben, dat heeft me zo geholpen. Ik zou zo graag af en toe eens met je praten…”

“Maar waarom doe je dat dan niet?” vroeg ik.

“Je bent altijd welkom, Cora, altijd.” We keken elkaar aan, en deden op hetzelfde moment een stap naar voren en stonden even in een zwijgende omhelzing.

Vrijdag

“Anne-Wil, kan ik vanavond even bij je langskomen? Er is iets waarover ik met je wil praten,” zegt Jaap. Zijn stem klinkt ernstig, zodat mijn hart meteen een slag overslaat.

“Is er iets gebeurd?” vraag ik.

“Dat vertel ik vanavond wel,” zegt hij. En legt neer voordat ik nog iets kan zeggen. Ik leg langzaam de hoorn op de haak. Wat kan er gebeurd zijn?

“Kan ik vanavond even bij je langskomen?” Alsof hij niet altijd welkom is. Anders maakt hij toch ook nooit een afspraak? Het moet wel om iets bijzonders gaan. Het kost me moeite om de rest van de dag met mijn hoofd bij het werkte blijven. Het is druk. Heerlijk vind ik het, dat de boetiek ineens weer zo goed loopt. En knap van Cora om ondanks haar verdriet zo met haar hoofd bij de zaak te blijven. Maar vandaag…Het lijkt wel alsof de uren twee keer zo langzaam gaan als normaal. Aan het einde van de middag belt Daniël op. Of ik zin heb om naar de film te gaan. Er draaien een paar films die hij graag wil zien. Ik zeg spijtig dat het niet kan, dat Jaap iets met mij wil bespreken en dat ik me daar eerlijk gezegd nogal ongerust over maak.

“Als het echt ernstig zou zijn, had je het nu al geweten,” zegt Daniël. Maar deze keer laat ik me niet kalmeren door zijn optimistische levensvisie. Er is iets aan de hand, en het heeft met mij te maken, dat praat niemand uit mijn hoofd.

Zaterdag

Ik had gelijk. Jaap zat nog niet op de bank, een kop koffie voor zich, of hij haalde een envelop uit zijn zak.

“Lees even,” zei hij, terwijl hij de brief aan mij gaf. Ik herkende het handschrift van Bart. Het was een kort briefje dat hij aan Jaap had geschreven. Dat het hem speet dat hij, na alles wat Jaap voor hem had gedaan, op zo’n manier afscheid moest nemen. Maar het kon niet anders. Lynn was niet van plan om weer terug te komen naar Nederland, dus zat er niets anders op dan naar haar toe te gaan.

“Ik hoop dat u het kunt begrijpen, oom Jaap. Ik kan haar gewoon niet missen, ziet u.” Ik las het briefje nog een keer, en nog steeds drong de volle omvang van Barts woorden niet tot me door.

“Ik ben hier verdraaid nijdig over,” zei Jaap.

“Hij heeft gewoon z’n werk uit z’n handen laten vallen. Dat kun je toch niet maken bij een serieus bedrijf? Ik heb gelukkig al een plaatsvervanger kunnen vinden, maar het is mij een raadsel hoe iemand zo z’n eigen glazen kan ingooien!” Ik keek naar hem. Het was de eerste keer dat ik Jaap meemaak als werkgever, en ik realiseerde me dat hij harder is dan ik ooit had gedacht.

“Betekent het dat Bart geen baan meer heeft?” vroeg ik.

“Ja, wat dacht je dan?” zei Jaap.

“Hij had eerst toch ook werk in Londen. Kan hij daar niet iets gaan doen?” zei ik.

“Vast wel,” zei Jaap met een schamper lachje.

“Maar niet via mij, en ook niet in een bedrijf waarmee ik te maken heb. Zoiets lever je mij maar één keer, daar trap ik echt niet nog eens in!” Ik zag aan zijn gezicht dat hij het meende.

“Bart zit in een crisis,” zei ik.

“Hij heeft steun nodig, geen veroordeling.”

“En ik probeer een bedrijf te runnen, samen met een paar andere mensen die er dag en nacht mee bezig zijn.” Jaap keek me aan.

“Ik weet dat ik me niet populair maak met mijn opvattingen, maar geloof me, Anne-Wil, wie er in de zakenwereld softe ideeën op na houdt, is in no time failliet.”

“En dat willen we niet,” zei ik, terwijl ik opstond. Ik merkte dat mijn knieën een beetje trilden. Jaap stond ook op en keek me vragend aan, alsof hij iets van mij verwachtte. Misschien een paar woorden van begrip? Maar die had ik niet, en na een paar seconden liep Jaap zwijgend langs mij heen de kamer uit.

Zondag

Ik slaap nog als de telefoon gaat.

“Hoi mam!” zegt Bart. Ik zit meteen rechtop.

“Wat is er?” zeg ik geschrokken.

ldquo;lk wil je even vertellen dat ik in Engeland ben. Bij Lynn,” zegt Bart.

“Alles is goed, mam. Je hoeft je nergens zorgen over te maken.”

“Lieverd,” zeg ik, “ik maak me natuurlijk wél zorgen! Oom Jaap was hier gisteravond en…”

“Shit!”, zegt Bart uit de grond van zijn hart.

“Ik hoopte dat ik het jou zou kunnen vertellen. Waar bemoeit die man zich mee!”

“Hij is toevallig wel een van jouw directeuren,” zeg ik. Het is even stil aan de andere kant van de lijn.

“Is hij erg kwaad?” vraagt hij dan.

“Behoorlijk,” zeg ik.

“Eerlijk gezegd vond ik hem een beetje ver gaan daarin.”

“Ik kan het dus verder wel vergeten,” zegt hij, een stuk minder opgewekt dan eerst.

“Als het jou in elk geval maar heeft gebracht wat je hoopte,” zeg ik.

“Nou en of!”, zegt hij.

“Mam, het is het beste wat ik had kunnen doen. Het gezicht van Lynn toen ik ineens voor haar stond. Ik dacht dat ze zou flauwvallen. Ze had nooit gedacht dat ik het zou doen. Ze zei altijd dat alles en iedereen voor ging. Mijn werk, jij, mijn vrienden…”

“Ik?” zeg ik verbaasd.

“Zo voelde ze het nu eenmaal,” zegt hij verontschuldigend.

“Weet je, mam, ik denk dat sommige mensen er niet tegen kunnen om uit hun land weg te gaan. Ik denk dat Lynn zo iemand is. Jij hebt haar nooit meegemaakt zoals ze hier is, je zou haar niet herkennen! Ze was gewoon niet gelukkig in Nederland.”

“Dus?” vraag ik.

“Ik denk dat ik probeer hier werk te vinden, mam. We hebben zo’n rot-tijd gehad het afgelopen jaar. Vind je het heel erg?” Ik slik even.

“Ik vind het jammer,” zeg ik dan.

“Maar Londen is het einde van de wereld niet, lieverd. Ik heb heus wel gezien hoe ongelukkig je was. Ik vind het heerlijk voor je dat het nu weer goed gaat tussen jullie.”

“Ik vind het wel jammer dat ik jullie nu niet zie met kerst,” zegt hij.

“Manon is zo grappig met dat buikje! En jou…ik zal je missen, mam!” Als we hebben neergelegd, lig ik nog even aan het gesprek te denken. Barts mededeling dat hij in Engeland zou blijven, kwam niet als een schok en ook niet als een verrassing. Toen Jaap me het briefje van Bart liet lezen, wist ik meteen dat hij definitief voor Lynn had gekozen. Ik zie haar gezichtje voor me, zoals ik haarde laatste keren heb gezien. Ontevreden, ongelukkig, boos op alles en iedereen. Maar in werkelijkheid was het een onverdraaglijk heimwee waardoor ze werd gekweld. Ik heb het niet herkend, vond haar alleen maar een onmogelijk mens, dat het leven van mijn zoon bedierf. Bart herkende het uiteindelijk wel. En trok zijn conclusies. Hij had er zelfs zijn baan voor over, de baan waarmee hij zo blij was geweest. En eigenlijk ben ik trots op hem. Omdat hij heeft durven kiezen voor wat echt belangrijk is in een leven.

Maandag

Als ik de deur opendoe, zie ik alleen maar een kerstboom, die vastgehouden wordt door twee dikke handschoenen.

“Verrassing!”, zegt Daniels stem van achter de boom.

“Mag ik er even langs?” Ik ga opzij om hem met de kerstboom ruimte te geven. De prikkelende geur van dennengroen vult de gang.

“Waar wil je hem hebben?” vraagt hij.

“Ik had gedacht in de voorkamer. Opzij van het raam. Wat vind jij daarvan?” Ik zeg dat het me geweldig lijkt en doe de kamerdeur open. Het is alsof de kerstboom zelfstandig naar binnen wandelt, en dan eindelijk zie ik Daniels gezicht. Tussen de takken door geven we elkaar een zoen. Zijn huid voelt koud aan.

“Ik moet even wat dingen uit de auto halen,” zegt hij. Even later komt hij terug met een paar grote draagtassen.

“De kerstversiering. Of heb je zelf nog?”

“Nee,” zeg ik, “ik heb alles aan Manon gegeven. Wat ontzettend lief van je, Daniël. Een kerstboom!” Een kwartier later zijn we bezig hem te versieren. Daniël zegt dat blauw en zilver hem wel mooi leek in mijn kamer. Ik lach hem toe en zeg dat ik dit de prachtigste boom vind die ik in jaren heb gezien. Ik doe het licht in de kamer uit, maak een fles wijn open en breng hem een glas. De lampjes in de boom zijn nu de enige verlichting in de kamer. En ik verbaas me erover dat ik vergeten was hoe gelukkig ik kan zijn.

Zondag

“Lieverd, ben je echt zo nerveus?” vroeg Daniël toen hij me kwam halen.

“Een beetje,” zei ik, terwijl ik probeerde te lachen alsof er niets aan de hand was.

“Het zijn gewoon mijn kinderen, Anne-Wil. Je zult zien dat het gezellig wordt.” Hij sloeg zijn armen om me heen en drukte me even tegen zich aan.

“Je ziet er geweldig uit en je zult zien dat het enorm meevalt.” In de auto, op weg naar zijn huis, dacht ik terug aan het gesprek dat ik nog geen uur eerder met Hanneke had.

“Bij mij begon het zo leuk,” zei ze toen ze hoorde dat ik de kinderen van Daniël zou ontmoeten, “lk dacht echt dat we het goed met elkaar konden vinden. Pas later merkte ik dat ze niet eerlijk tegen me waren. Dat ze achter mijn rug met heel vervelende dingen bezig waren. Ik zou het zo erg vinden als jou ook zoiets overkomt.” Niet echt het gesprek waarop ik op dat moment zat te wachten. Bovendien had ik geen zin om de kinderen van Daniël te ontmoeten met wantrouwen in mijn hart. Ik zou het leuk moeten vinden ze te ontmoeten. Als ik niet bereid was het een kans te geven, kon ik er net zo goed niet aan beginnen. En resoluut schoof ik de waarschuwing van Hanneke uit mijn gedachten.

Een paar minuten later reden we een rustige laan in. Daniël stopte voor een laag wit huis. Bij het houten hek stond een dennenboom met tientallen brandende lichtjes. Hij deed de voordeur open. Een heerlijke geur kwam uit de keuken.

“Pap, ben jij dat?” Een meisje van Manons leeftijd kwam uit de keuken, een enorm schort om zich heen gewikkeld waaraan ze haar handen afveegde. Haar gezicht had blosjes van de warmte.

“Sorry,” zei ze tegen mij, terwijl ze haar hand uitstak.

“Ik dacht dat jullie er langer over zouden doen. Ik ben Nouchka.” Haar tengere hand drukte stevig de mijne.

“Ik moet nog even iets afmaken,” en ze verdween weer. Daniël keek haar na met een glimlach en toen met trots naar mij.

“Mijn dochter,” zei hij. Het klonk zo kinderlijk dat ik moest lachen. Voordat we verder nog iets tegen elkaar konden zeggen, ging de kamerdeur open. Een lange slungelige jongen stond in de deuropening. Hij keek me aan, niet langer dan een seconde, met iets onzekers in zijn ogen, toen dwaalden zijn ogen weer weg van mij.

“Mijn zoon Sander,” zei Daniël.

“Sander, dit is Anne-Wil de Boer!”

“Hallo,” zei Sander. Hij deed een stap naar voren en stak zijn hand uit. Ik had hem nauwelijks aangeraakt toen hij hem alweer terugtrok.

“Welkom,” mompelde hij en draaide zich om en verdween weer naar binnen. Daniël hing mijn jas op.

“Sander is soms een beetje moeilijk,” zei hij.

“Ik ben bang dat ik niet altijd weet hoe ik met hem moet omgaan.” Hij keek bezorgd.

“Was jij het niet die zei dat het vast heel gezellig zou worden?” zei ik plagend. Hij zoende mij, op dat moment ging de kamerdeur weer open maar daarna meteen dicht. In die paar seconden zag ik op Sanders gezicht een uitdrukking van onverholen afkeer. Wat Sanders gevoelens ook waren over mijn officiële bezoek als Daniels vriendin, hij liet er later niets van merken. Hij was gezellig en opgewekt. Als er af en toe iets van wrijving ontstond, loste Nouchka dat direct op door op het goede moment de juiste dingen te zeggen. Voor haar voelde ik vanaf het eerste moment een warmte die mezelf verbaasde. Ze leek op Daniël. Dezelfde uitstraling, dezelfde oprechte belangstelling. Sander kon ik minder goed peilen. Het leek me dat hij het vooral moeilijk had met zichzelf. En als er problemen waren, dan was dat tussen hem en zijn vader. Maar we hadden het goed met z’n vieren, die eerste keer dat we elkaar ontmoetten aan de kersttafel van Daniël.

Zondag

Deze oudejaarsavond zal ik nooit meer vergeten. Daniël kwam vroeg in de middag, een grote tas ingrediënten bij zich. Hij had erop gestaan voor ons tweeën een etentje te maken. Maar eerst wilde hij een eind wandelen. Het was druk op de zaak geweest, en hij had avonden doorgewerkt. Ik zag lijnen in zijn gezicht die mij niet eerder waren opgevallen. Aan zijn ogen kon ik zien dat hij moe was. We liepen over de hei, waar ik zo vaak alleen met Dinky gelopen had. Vreemd, dat iets bekends er zo anders uitziet als je je gelukkig voelt. We liepen met onze kragen omhoog tegen de wind in, die koud en snijdend was. We zeiden niet veel. Ik denk dat we allebei onze gedachten hadden over wat het afgelopen jaar ons gebracht had. Bart had vroeg in de ochtend gebeld vanuit Londen. Hij was intens gelukkig, ik kon het aan zijn stem horen.

“Wat goed dat Daniël bij je komt,” zei hij, alsof hij hem al jaren persoonlijk kende. Kerstmis was heerlijk geweest. Ook de tweede dag, waarop ik Daniël voorstelde aan Manon en Joris, en aan Pieter en Moniek. Heerlijk was het om de mensen van wie ik houd bij elkaar te zien, en te merken dat er meteen iets tussen hen ontstond. Het enige dat mij dwarszat, was dat Kees deze ochtend belde, vlak na het gesprek met Bart. Hij wilde, op deze laatste dag van het jaar, weten of mijn gedachten over hem en mij misschien veranderd waren. En hij wilde me vertellen dat hij op me wachtte. Ik zei dat het geen zin had. Dat ik iemand had ontmoet die mij heel dierbaar was geworden.

“Kende je hem al toen je met mij omging?” vroeg hij. Alsof wij een verhouding hadden gehad. Ik aarzelde, en zei toen dat het er niet toe deed. Dat het niet verstandig was om zulke gesprekken te hebben, en dat ik hem het allerbeste toewenste. Op het moment dat ik daaraan terugdacht, merkte ik dat ik alleen liep. Ik stopte, en draaide mij om. Een heel eind terug zat Daniël op een omgevallen boomstam.

“Ik was benieuwd wanneer je zou merken dat ik niet meer naast je liep,” zei hij, toen ik bij hem was.

“Zoals jij verdiept kunt zijn in je gedachten…!” Ik ging naast hem zitten, en hij sloeg zijn arm om me heen, beschermde mijn gezicht tegen de koude wind met zijn handschoenen.

Later die dag dronken Daniël en ik wijn bij de haard. Hij in de stoel, ik op de grond, mijn hoofd tegen zijn knieën, rozig van de wandeling en de warmte van het vuur. Het leek alsof er geen einde kwam aan die dag, en dat wilde ik ook niet. We waren uren in de keuken—pratend, lachend en zoenend—en maakten een etentje voor later op de avond. Het was donker buiten, maar in de meeste tuinen stonden verlichte bomen die bewogen op het ritme van de winterwind. Nooit leef je zo intens dan wanneer je alleen met het nu bezig bent. En die avond waren we met het nu bezig. We praatten niet over wat achter ons lag, en we waren nog ver verwijderd van het maken van toekomstplannen.

Dinsdag

“Ik heb een besluit genomen,” zegt Cora Terbruggen, die zoals ik van haar gewend ben onverwacht voor mij staat. Het is de hele dag stil geweest in de zaak, en een paar keer heb ik gedacht dat we beter een weekje dicht hadden kunnen zijn. De meeste mensen hebben geen geld over voor dure kleren, zo kort na de feestdagen. En ook al is de collectie aardig afgeprijsd, spotgoedkoop is het nog steeds niet. Een weekje vrij…Het verlangen ernaar komt steeds vaker naar boven. Er is zoveel dat ik zou willen doen, maar ik heb er steeds minder tijd voor. Daniël vult hoe langer hoe meer van mijn vrije tijd, en dat vind ik heerlijk. Maar het is er ook de oorzaak van dat ik al een paar weken niet bij Inez ben geweest, en dat ik Ma non alleen maar zie als ze mijn kant op komt. Ik zou dolgraag weer eens gezellig een avondje bij Hanneke zitten. Wat me nog het meest dwarszit, is dat de verhouding tussen Jaap en mij zo bekoeld is. Hij heeft een kaart gestuurd met kerst, met voorgedrukt de goede wensen erop en alleen zijn naam eronder. Dat kwam hard aan. En het verontschuldigende briefje dat Sonja stuurde, maakte dat niet goed. Ze schreef dat Jaap zich door mijn kritiek gekrenkt voelde. Hij vond dat hij de juiste beslissing had genomen, wat Bart betreft. Hij zou vast wel bijdraaien, verzekerde Sonja mij. Die koppige broer van mij! Je moet elkaar toch eens iets kunnen zeggen zonder dat het meteen zo hoog wordt opgenomen? Het is duidelijk dat ik de eerste stap zal moeten zetten. En daar zit ik totaal niet mee maar wanneer moet ik dat doen?

En nu zit Cora tegenover mij, een glas sherry in haar hand. Ze kijkt naar de sombere dag aan de andere kant van het raam, en huivert.

“Ik kon de twee zaken niet meer aan,” zegt ze, en het klinkt even alsof ze tegen zichzelf praat.

“Of liever, ik heb er geen zin meer in. Hans wilde dat we gingen uitbreiden. Die zag de bomen de hemel ingroeien. Een keten in Nederland van chique boetieks, die onze naam zouden dragen. Maar Leeuwarden was al te veel voor ons. Eigenlijk was hij helemaal geen man voor een zakenimperium. Toen we elkaar nog maar net kenden, hebben we een voettocht gemaakt door India. Kun je je dat voorstellen? Zo’n man was hij toen, en in wezen is hij altijd zo gebleven. Alleen werd die kant van hem overschaduwd door zijn verlangen om belangrijk te zijn. Iets te betekenen. Volgens mij is dat het ergste dat een mens kan overkomen: twee tegenovergestelde kanten in zijn karakter hebben. Voettochten door India willen maken, en een winkelketen hebben. Toen hij er niet meer uitkwam, is hij gewoon uit het leven gestapt.” Ze staat op en loopt naar het raam.

“Ik ben nog steeds zo kwaad op hem!” zegt ze zonder zich om te draaien.

“Ik probeer hem te begrijpen, en soms lukt dat bijna. Maar dan denk ik: waarom heeft hij er niet over gepraat met mij? Dat het hem allemaal te veel werd, dat hij niet meer kon voldoen aan de eisen die hij aan zichzelf stelde. Begrijp jij dat, Anne-Wil?” Het is een vraag die ze me elke keer stelt als ze me ontmoet. En als ik dan terugdenk aan hoe ze waren, toen ik hen leerde kennen, begrijp ik best dat Hans dacht dat hij niet met Cora zou kunnen praten. Ze was zo afwijzend, zo hard en kritisch, vooral toen hij ziek werd.

“Hans met z’n rug!” Ik hoor nog de toon van minachting in haar stem. En toch, als hij geprobeerd had zijn problemen met haar te delen, zou het misschien heel anders zijn gegaan. Cora draait zich om.

“Ik weet wat je denkt,” zegt ze.

“En nooit meer kan ik bewijzen dat ik er wél voor hem geweest zou zijn, als hij met mij had gepraat.” Ze haalt haar schouders op.

“Ik heb de zaak in Leeuwarden verkocht,” zegt ze dan abrupt.

“Ik wil weg kunnen als ik daar zin in heb. Met jou in deze zaak zit het wel goed. Ik blijf de inkoop doen, maar misschien zal ik er af en toe een paar maanden niet zijn. Dat red je toch wel?”

“Ja,” zeg ik.

“Ik heb iemand die voor je in kan vallen als dat nodig is,” zegt ze.

“Ze woont hier in de buurtje moet maar eens kennismaken met haar. Want je zult er toch ook wel eens uit willen, nu je een vriend hebt?”

“Eigenlijk wel,” zeg ik. Ze glimlacht.

“Oké, dat is dan geregeld. En o ja, je krijgt die alarmknop en die bewakingscamera. Dat wilde je toch zo graag? Ik heb Leeuwarden goed verkocht, het kan er wel af.” Ze zwaait even naar me, haar gouden armbanden rinkelen. Dan is ze de winkel uit.

Donderdag

“Ik dacht echt dat ik vannacht ging bevallen!” zegt Manon.

“Ik kreeg van die krampen. We hadden bijna de verloskundige gebeld, maar toen ging het over.” Haar stem klinkt opgewonden door de telefoon.

“Ik vind het zo spannend, mam. Maar ik durf niet meer naar jou toe te komen hoor. Stel je voor dat ik onderweg weeën krijg. Of dat ik bij jou beval, terwijl alle spullen hier liggen! Kun jij niet naar mij toe komen? Je wilt me toch nog wel een keer zien met een dikke buik?”

“Natuurlijk kom ik,” zeg ik.

“Kom dan vrijdag, na de boetiek, dan blijf je hier eten!” Ik beloof het, en neem het mezelf kwalijk dat even door me heen flitst dat ik dan Daniël die avond niet zal zien.

Zaterdag

Als ik al op de rand van mijn bed zit, belt Bart op.

“Ik heb je toch niet wakker gemaakt?” vraagt hij, en zonder mijn antwoord af te wachten: “Ik heb een nieuwe job, mam. Oom Jaap heeft het geregeld. Hij was gisteren in Londen, we hebben samen gegeten en toen zei hij dat hij iets voor mij wist. Ik heb vanochtend met die mensen gepraat. En ik kan over twee weken beginnen. Geweldig hè?” Er waren de laatste tijd wrijvingen over geweest tussen hem en Lynn. Wat mij niet verbaasde. Van Lynn heb ik langzamerhand de indruk dat er voor haar altijd wel een reden is om problemen te hebben met Bart. Maar zij is nog altijd de spil waar Barts leven om draait, dus pas ik wel op ook maar iets over Lynn te zeggen dat onaardig zou kunnen lijken. Als we hebben neergelegd is mijn eerste opwelling om Jaap te bellen. Ik herinner mij nog zo levendig onze woordenwisseling, toen hij kwam vertellen dat Bart onverwacht naar Londen was vertrokken. Zijn woede en bitterheid omdat iemand die hij in het zadel geholpen had, hem zo liet zitten. Ik kon zijn woede begrijpen, maar ik vond dat hij er te ver in ging. En toen hij zei dat hij nooit meer één vinger voor Bart zou uitsteken, werd ik boos. Want Jaap is altijd een plaatsvervangende vader geweest voor Bart. Iemand bij wie hij terecht kon met problemen waarover je niet met je moeder praat. En nu heeft Jaap zijn neef toch weer geholpen. Ik denk wel dat hij tijdens hun afspraak een hartig woordje heeft gewisseld met Bart over diens plotselinge verdwijning en het zou me verbazen als Bart een tweede keer zoiets doms zou uithalen. Ik ben al bezig het nummer van Jaap te draaien, om hem te zeggen hoe geweldig ik het vind dat hij Bart opnieuw heeft geholpen, als ik zie hoe laat het is. Ik leg de telefoon weer neer, en ga liggen, het dekbed tot mijn kin opgetrokken. Ik kijk om mij heen, naar het hoofdkussen naast het mijne. Daniël heeft hier geslapen, en als hij aan heleinde van de week terug is van zijn zakenreis, zal hij hier weer zijn. Er zijn periodes in mijn leven geweest dat alles leek tegen te zitten. Nu zit ik in een periode waarin alles z’n draai vindt. En ik geniet ervan.

Zondag

“Hoe denk je dat grijs haar mij zal staan?” vraagt Ellen. Ik kijk verbaasd naar haar kastanjebruine haar. Ik weet dat ze als een havik de uitgroei van haar grijze haren in de gaten houdt.

“Wil je het laten uitgroeien?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op.

“Waarom zou ik nog moeite doen. Mannen hoeven van mij niet meer. Ik vertik het nog langer op advertenties te schrijven of naar avonden voor alleenstaanden te gaan. Op onze leeftijd kun je het vergeten om nog een partner te vinden. Nou ja, behalve jij dan…” zegt ze en begint te lachen.

“Ik heb bedacht dat ik misschien jouw strategie moet volgen. Gewoon niks doen en afwachten wat er gebeurt.”

“Dat was geen strategie,” zeg ik.

“Ik ben stomtoevallig tegen Daniël aangelopen. Als ik op een andere avond naar de schouwburg was gegaan, zouden we elkaar nooit hebben ontmoet.” Ellen zucht.

“Al ga ik iedere avond naar de schouwburg, dan ontmoet ik nog niemand. Nee Anne-Wil, ik geloof er gewoon niet meer in.”

Vrijdag

Eerst speelt de telefoon een rol in een droom, maar langzaam wordt het me duidelijk dat het een echte telefoon is die ik hoor, die op het tafeltje naast mijn bed. Het is donker buiten. Geen straaltje licht dringt door de gordijnen naar binnen, als ik op de tast de telefoon pak.

“Sorry dat ik u wakker maak,” zegt Joris. Pas later zal ik erom moeten glimlachen dat hij zelfs in een zenuwslopende situatie zo’n beleefde jongen blijft. Ik doe de schemerlamp naast het bed aan, de hoorn tegen mijn oor gedrukt.

“Het is zover. De weeën zijn begonnen. Ik…” Het is even stil. Dan de stem van Manon.

“Mam? Het is zover, mam! En ik wil zo graag dat je komt. Joris heeft z’n moeder gebeld. Als je wilt kun je meerijden met haar, ze wil ook zo graag in de buurt zijn. Au…wacht even mam…” Stilte aan de andere kant van de lijn. Ik hoor mijn hart bonzen.

“Mam, daar ben ik weer. Kom je?”

“Ja,” zeg ik, “natuurlijk kom ik.” Ik lach en huil tegelijk. Joris is inmiddels weer aan de lijn.

“Ik bel mijn moeder even op. Bent u over tien minuten klaar?” Ik zeg dat ik dan klaar ben. Het flitst door mij heen, als ik mij aankleed en een paar spulletjes in m’n weekendtas prop, dat ik iets moet regelen voor de boetiek. Ik loop huiverend naar beneden. De verwarming is nog niet aangeslagen, het is koud in huis. Ik heb een vreemd, vaag duizelig gevoel, dat ik mij herinner uit de tijd waarin we middenin de nacht op vakantie gingen. Dan konden de kinderen in een slaapzak achter in de auto het grootste deel van de rit slapen. Ellendig vond ik dat altijd. Ik hoor voetstappen op het grint en open de voordeur voordat Moniek kan bellen. We kijken elkaar aan en lachen een beetje onzeker.

“Ik moet nog even aan Pieter vragen…”

“Heb ik al gedaan,” zegt Moniek.

“Komt allemaal in orde.” We lopen zwijgend naar de auto. De nacht is koud.

“Voel jij je ook zo onwezenlijk?” vraagt Moniek als we de straat uitrijden.

“Alsof ik droom,” zeg ik.

“Ik vind het zo schattig dat ze ons erbij willen hebben. Het kwam niet in mij op, toen ik de kinderen kreeg. Mijn moeder…stel je voor! Terwijl ik echt van haar hield. Maar ik vond het iets tussen Pieter en mij.”

“Mijn moeder was er wel, maar ik heb haar pas gezien toen de kinderen geboren waren. Ze zat in de woonkamer en zette koffie voor Rob en de vroedvrouw. Dat ze er was, ergens in huis, dichtbij, dat vond ik een fijn gevoel, herinner ik me. Niet dat ik er veel aan heb gedacht, daarvoor had ik het te druk.”

“Ja, die arme Manon,” zegt Moniek.

“Ik ben blij dat ik nooit meer hoef.”’ We zwijgen. Voor de tijd van de nacht is het niet eens zo uitgestorven op de weg. Mijn gedachten zijn bij Manon. Ik probeer me haar voor te stellen, met haar dikke buik, telkens als ze een wee krijgt. Als Joris haar nu maar goed helpt. Zou ze zenuwachtig zijn? Er was een moment dat ik in paniek raakte. Dat was toen zij geboren werd, en de pijnen elkaar opvolgden zodat er bijna geen rustpauze meer tussen was. Ik dacht dat ik het niet zou volhouden. Nog voordat we uitgestapt zijn, gaat de voordeur al open.

“Fijn dat jullie er zijn,” zegt Joris. Hij is bleek, heeft baardstoppels op zijn kin en kringen om zijn ogen. Hij ziet eruit zoals je denkt dat mannen er wel zullen uitzien, als hun vrouw aan het bevallen is. We lopen achter hem aan naar binnen.

“Mam!” zegt Manon. Ik sla mijn armen om haar heen.

“Gaat het een beetje?” vraag ik.

“Fantastisch,” zegt ze.

“Moet je niet liggen?” vraag ik.

“Ik loop liever een beetje rond zolang het nog kan,” antwoordt ze.

“Alleen als er een wee komt ga ik even…au…au!” Ik kijk hulpeloos toe terwijl ze half zittend op de bank probeert de wee op te vangen. Ineens is Joris bij haar. Zonder iets te zeggen begint hij haar rug te masseren. Ik voel me ineens te veel.

Zaterdag

Ze ligt zo intens moe en gelukkig in bed, de baby in haar armen. Ik ben vergeten hoe klein en gerimpeld en bijna onaards zo’n pasgeboren babytje eruit ziet. Een doorschijnend huidje, alsof er een zacht licht achter gloeit. Vingertjes, zo klein en teer. De ogen zijn gesloten, het voorhoofd heeft een frons, het mondje beweegt een beetje.

“Is hij niet prachtig?” zegt Manon.

“Ja,” zeg ik, “het is een prachtige baby.” Ik zit gehurkt naast haar bed, en streel heel voorzichtig met mijn wijsvinger het kleine hoofdje.

“Hoe heet hij?” vraag ik, “of hebben jullie nog geen naam?” Manon lacht.

“Natuurlijk wel. Ik wist meteen hoe hij zou heten als het een jongetje zou zijn.”

“O ja?” zeg ik, terwijl ik mijn hand voorzichtig onder het kleine handje leg, mij erover verbazend dat iets zo klein en zo volmaakt kan zijn.

“Kun je het niet raden, mam?” Ik hoor iets in haar stem wat mij doet opkijken.

“Hij heet Rob. Net als papa,” zegt ze. Ik kijk haar sprakeloos aan en merk dan dat de tranen over mijn gezicht glijden.

“Rob,” zeg ik zacht. En dan huil ik echt. Manon streelt mijn haren, alsof zij mijn moeder is en ik haar kind.

Waar net een baby is geboren, is het druk. Er komen vrienden en vriendinnen van Joris en Manon langs, die het huis vullen met hun jonge vrolijke stemmen. De kraamverzorgster heeft het druk met koffie en cake. Manon ziet er nog steeds moe uit. Ze heeft weinig geslapen, zegt ze. Het restant van de nacht heeft ze liggen luisteren naar de kleine geluidjes van Rob.

“Net een klein kuikentje,” zegt ze.

“Zo lief mam!”

“Maar vanmiddag ga je een paar uur slapen,” zegt de kraamhulp. Ze geeft de indruk dat ze niet alleen heel aardig is, maar ook in staat om Manons rust te bewaken.

“Ja, heerlijk!” zegt Manon. Ze heeft de baby nog altijd in haar armen.

“Weet je dat ik het gewoon vervelend vind als hij in zijn wiegje ligt? Het liefst zou ik hem de hele tijd vasthouden,” zegt ze. Ze gaat verliggen en er glijdt even een trek van pijn over haar gezicht. Ze heeft een paar hechtingen, en, zo vertelt ze, ze heeft het gevoel dat haar buik een week in een draaiende centrifuge heeft gezeten. Joris heeft ook nauwelijks geslapen. Hij zit naast Manon op de rand van het bed, en neemt af en toe de baby van haar over. Daar kijkt hij dan naar met een blik van vertederde bewondering en verbazing. Alsof hij nog steeds niet kan geloven dat ze samen zo’n wonder hebben voortgebracht.

“Kom je gauw terug, mam?” vraagt Manon als ik afscheid van haar neem. Ik beloof haar dat ik zal proberen een weekje vrij te krijgen als Joris weer naar zijn werk is. Voor de gezelligheid en om een beetje in het huishouden te werken.

“Hè ja, mam!” zegt Manon.

“Wat zou dat fijn zijn!” In de loop van de ochtend gaan Moniek en ik naar huis. Het is tegen twaalven als Moniek mij bij de boetiek afzet. Een vreemde tijd om een winkel te openen, maar het is beter dan de hele dag dicht blijven. Ik voel me een beetje vreemd in de vertrouwde omgeving. Het is ook zo’n overgang, van die bijzondere sfeer bij Manon en Joris naar de zakelijkheid van de winkel. De telefoon gaat.

“Wat is er aan de hand? Ik heb de hele ochtend gebeld!” zegt Cora. Ik leg het uit, een beetje ongelukkig omdat ik het zelf ook niet echt in orde vind. Maar tot mijn verbazing reageert ze opgetogen.

“Wat leuk voor je, Anne-Wil! En Rob…zo heette je man toch ook? fantastisch dat je toch naar de zaak bent gegaan.” Ik voel mij ineens een stuk prettiger als ik heb neergelegd. Het laatste waaraan ik behoefte heb, is een boze Cora aan de telefoon. En dan ga ik Daniël bellen, want die weet nog helemaal van niets.

Zondag

De borstvoeding komt een beetje op gang, zegt Manon. Het is zo schattig, een sabbelend babytje aan je borst. Ze voelt zich een stuk uitgeruster.

“Je moest het huis eens zien,” zegt ze, “het lijkt wel een bloemenwinkel! En ik heb acht slabbetjes gekregen. En een heieboe!! slobpakken. De kraamhulp zegt dat ik de maat goed in de gaten moet houden. Zo’n kind groeit heel snel en voordat je het weet kan het iets al niet meer aan. Hij is Ifef, mam. Je gelooft het gewoon niet!” Ik zeg dat ik het best geloof, omdat ik toevallig het mooiste en liefste kleinkind van de wereld heb gekregen. En o ja, Joris stuurt over het Internet foto’s van Rob naar zijn vrienden. Of dat niet fantastisch is?

“Je ziet eruit alsof je zelf een baby hebt gekregen,” zegt Daniël later.

“Ik vond je al zo stralend, maar zoals nu heb ik je nooit eerder gezien!”

“Er is ook zo’n last van me afgevallen nu alles achter de rug is. Je weet toch maar nooit,” zeg ik.

“Ik vind dat we dit moeten gaan vieren,” zegt Daniël.

“Vooruit omaatje, trekje jas aan, dan gaan we ergens eten! Maar eerst wil ik je nog een felicitatiezoen geven.” Ik zeg dat hij dat al drie keer heeft gedaan.

“Werkelijk?” doet Daniël verbaasd.

“Helemaal vergeten!” En daarna komen we voorlopig niet aan praten toe.

Dinsdag

Moniek staat met een fotomapje in haar hand voor de deur.

“Ze zijn zo leuk geworden!” zegt ze. Even later kijken we vertederd naar Manon met de kleine Rob in haar armen. Joris ernaast, zijn arm beschermend om moeder en kind heen. Op zijn gezicht zie ik een uitdrukking die ik afgelopen zaterdag pas voor het eerst heb gezien, en die alle zorgen van mij afnam. Daar zat een vader die trots en blij was met zijn kind, en niet iemand die zich groot houdt omdat er andere mensen bij zijn.

“Vind jij het ook zo vreemd, dat je kind nu zelf een kind heeft?” zegt Moniek.

“Ik kan gewoon niet aan het idee wennen. Joris…Het lijkt wel gisteren dat hij met kapot gevallen knieën thuiskwam. En nu…” Ik zeg dat ik er ook aan moet wennen, maar dat ik wel het gevoel heb dat ze het ouderschap aankunnen.

“Zou je dat echt nu al kunnen zien?” zegt Moniek weifelend.

“Alles is nog romantisch en feestelijk. Maar weet jij nog hoe je je voelde nadat je een paar weken lang elke nacht je bed was uitgeweest voor de baby? De bezorgdheid of je het wel goed deed? Het gebrek aan slaap? De teleurstelling dat de mensen om je heen je ineens niet meer bijzonder vonden? Je was gewoon ‘een moeder met kind’. Nou, ik moest daar best aan wennen. Jij niet?”

“Ja,” zeg ik, “maar ik weet ook dat ik iedere middag een uurtje ging slapen, telefoon eruit, Manon in haar wiegje naast me. Heerlijk vond ik dat. En dat de mensen mij op den duur ‘gewoon’ vonden, vond ik eigenlijk wel prettig. Want ik kreeg wat van al die visitie die op de meest ongelegen tijden langskwam en dan veel te lang bleef zitten. Dan was Rob ‘s-avonds eindelijk thuis van z’n werk, hadden we gegeten en de baby verzorgd, wilden we aan die paar uurtjes van ons samen beginnen, stond er weer iemand voor de deur. Het was allemaal heel lief bedoeld, maar ik merkte ook dat ik moeite had het allemaal aan te kunnen.”

“Ik had net Joris aan de telefoon en hij vertelde dat ze een kraamfeest willen geven,” zegt Moniek.

“Vind je dat geen goed idee? Iedereen komt tegelijk, een paar vriendinnen helpen, en daarna is het achter de rug. Had ik daar vroeger maar aan gedacht!”

“Ja,” zeg ik, en bedenk dat ik Manon deze ochtend gesproken heb en dat ze er niets over vertelde. Bij de deur vraagt Moniek of ik met Pieter en haar mee uit eten ga.

“Pieter wil het met de grootouders onder elkaar vieren,” lacht ze.

“Je neemt Daniël toch wel mee? Tenslotte is die ook een beetje opa geworden.” Ik schiet in de lach en neem me voor om het aan Daniël te vertellen zodra ik hem zie.

Donderdag

Wonderlijk, hoe goed Daniël met iedereen kan opschieten. Hij zit met Pieter te praten alsof ze elkaar al jaren kennen. Moniek ziet mij naar hen kijken.

“Enige man,” zegt ze zacht.

“Zorg dat je hem houdt. Zo iemand vind je niet nog een keer.” Ik knik, en vraag me af waarom ik ineens een steek in mijn maag voel. Zorg dat je hem houdt…Ik kijk weer naar Daniël, die mijn blik opvangt en naar me glimlacht. Ik glimlach terug, maar het vervelende gevoel in mijn maag is er nog steeds. Want hoe moet je ervoor zorgen dat je iemand houdt?

Zaterdag

“Wil je dit aan Manon geven?” Inez legt een pakje in mijn handen, beeldig ingepakt, met een mooi lint er omheen.

“Ik zou jouw kleinzoon zo graag zelf zien,” zegt ze.

“Maar het is wel een hele afstand. Kees heeft aangeboden om met mij naar Manon te gaan, maar ik dacht dat je daar niet zo verrukt van zou zijn.”

“Ach,” zeg ik aarzelend. Aan Kees heb ik al heel lang niet gedacht. Alleen nu ik in het tehuis ben en ik weet dat ik hem ieder moment kan tegenkomen, speelt hij even een rol in mijn gedachten.

“Heeft Bart de baby al gezien?” vraagt Inez.

“Hij heeft toch zo’n goede band met Manon?” Ik vertel dat hij van plan is de komende week over te vliegen. Dan moet hij voorz’n werk in Amsterdam zijn en kan hij meteen doorreizen naar Manon. Wat ik niet vertel is dat we nog maar heel zelden contact hebben. Om de een of andere reden lukt het niet zo met het telefoneren. Als ik hem bel is hij er vaak niet, en de gesprekken die ik met Lynn heb zijn kort en van haar kant zakelijk. Dat Bart bijna nooit terugbelt, moet daarmee te maken hebben. Waarschijnlijk geeft ze niet door dat ik heb gebeld. Of moet ik echt geloven dat Bart niet meer zo geïnteresseerd is in zijn familie sinds hij daar woont?

Zondag

Daniël pakt het verhaal op waar hij de vorige keer dat hij over zijn huwelijk praatte, is gestopt. Het lijkt alsof wij het er al uren over hebben. Alsof er geen weken zijn verlopen tussen die keer dat hij er ineens over begon en deze avond. In de tussenliggende tijd hebben we er geen woord aan besteed. Misschien heeft Daniël verwacht dat ik vragen zou stellen en verbaast het hem dat ik die kennelijk niet heb. Hij heeft eerder gezegd dat hij mij zo weinig nieuwsgierig vindt. Het verbaasde hem dat ik niet alles wilde weten over zijn huwelijk en over andere relaties die hij heeft gehad voordat hij mij kende. Vrouwen willen die dingen altijd weten, zei hij.

“Ze raken er meestal niet over uitgepraat.” Het was duidelijk dat hij dat soort nieuwsgierigheid niet echt een geweldige eigenschap vond. Maar dat ik nog nooit een vraag in die richting had gesteld, verbaasde hem. Zoals het ook Ellen verbaasde.

“Weet je dan helemaal niets van die man?” vroeg ze een week geleden.

“Hij is getrouwd geweest, hij heeft kinderen, en een aantrekkelijke man zoals hij heeft vast ook vriendinnen gehad. Ik zou dat allemaal willen weten. Je kan toch niet zomaar je leven verbinden aan iemand van wie je de belangrijkste dingen niet weet?” Ik ben er niet erg op ingegaan. Uit ervaring weet ik dat het geen zin zou hebben om tegen haar te zeggen dat ik het belangrijkste van Daniël nu juist wél weet. Z’n vriendelijkheid en tederheid. Z’n gevoel voor humor, en z’n talent om er op het juiste moment te zijn en de dingen te zeggen en te doen die dan nodig zijn. Wat moet ik nog meer van hem weten? Natuurlijk zijn er vrouwen in zijn leven geweest, en op een keer zal hij mij daar wel over vertellen, als hij dat nodig vindt. Van mij hoeft het niet. Nu, terwijl hij op de bank zit en ik op de stoel tegenover hem, omdat ik het prettig vind om naar hem te kijken, ben ik niet eens blij dat hij weer over zijn huwelijk wil praten. Waarom wil hij toch dat ik al die dingen weet? Voor mij is het genoeg wat hij de vorige keer heeft verteld. Hij en Barbara, zijn jeugdliefde die hij al vanaf zijn middelbareschooltijd kende. Een mooi meisje, dat opgroeide tot een mooie vrouw die te snel kinderen kreeg en de zorg ervoor niet aankon. Vooral niet omdat Daniël het liet afweten. Alleen maar bezig was met zijn carrière, met de wereld over reizen voor zakenbesprekingen. Het beeld dat hij van haar opriep was dat van een eenzame, vertwijfelde vrouw die nergens de steun vond die ze nodig had.

“In die tijd waarover ik de vorige keer praatte, de tijd waarin de kloof tussen Barbara en mij steeds groter werd…” Ik kijk hem afwachtend aan.

“Je moet begrijpen dat ik ook alleen was, net zoals Barbara alleen was. Ik denk niet dat jij in jouw huwelijk zoiets hebt meegemaakt. Je zei laatst dat Rob en jij te kort getrouwd zijn geweest om de moeilijkheden mee te maken die je meemaakt als je langer bij elkaar bent. Op een bepaalde manier heb je geluk gehad. Jouw droom is een droom gebleven…nooit ingehaald door de realiteit. Voor Barbara en mij kwam die realiteit wel, er was geen ontkomen aan. Zij voelde zich in de steek gelaten door mij. Ik voelde mij onbegrepen door alle verwijten en klachten waarmee ze mij steeds meer ging overladen. Er kwam een moment dat ik met tegenzin naar huis ging na een reis.”

“Maar je kinderen waren daar toch ook?” zeg ik.

“Die liet je dan toch ook zitten?”

“Jij ziet alles zo rechtlijnig,” zegt Daniël.

“Omdat ik die dingen ook rechtlijnig vind.” zeg ik, feller dan ik bedoel.

“Je trouwt. Je krijgt kinderen. Dat is toch niet zomaar iets?” Hij zwijgt.

“Sorry,” zeg ik.

“Je bent iets aan het vertellen. Ik heb niet het recht je te veroordelen. Het spijt me.”

“Er gebeurde meer in die tijd,” zegt hij.

“Ik deed mijn best niet meer. Niet voor Barbara en niet voor ons huwelijk. In Parijs had ik regelmatig te maken met een vrouw met wie ik heel goed kon praten. Ze was gescheiden, niet lang tevoren, ze begreep de problemen waar ik mee zat. Er is niet zo gek veel voor nodig om in die omstandigheden verliefd te worden. En dat gebeurde dan ook. Voor het eerst in jaren voelde ik dat ik weer leefde. Begrijp je dat, Anne-Wil?” En ik kijk naar hem en zwijg, omdat ik werkelijk, al kan ik er mijn leven mee verdienen, niet weet wat ik moet zeggen.

Maandag

Daniël was niet meer te stuiten. Terwijl ik alleen nog maar dacht “Hou nu alsjeblieft op met praten!” ging hij door en door, alsof er een dam was doorgebroken en niemand de stortvloed van water nog kon tegenhouden. Dat was wat in mij opkwam terwijl ik naar hem keek, en ook dat hij kennelijk heel lang had moeten zwijgen over iets wat hem nog steeds zo hoog zat. Het droevige was dat er niets opzienbarends was aan zijn verhaal. Zakenman met te veel werk verwaarloost zijn gezin en krijgt verhouding met andere vrouw. Een verhaal van dertien in een dozijn. Ik merkte ineens dat Daniël was opgehouden met praten. Hij keek me onderzoekend aan.

“Zeg maar dat je denkt,” zei hij. Ik zuchtte.

“Ik was er niet bij betrokken, ik kende jou en je vrouw niet toen het gebeurde. Wat wil je dat ik erover zeg?”

“Wat je er echt, diep in je hart, van vindt,” zei Daniël.

“Ik vind, diep in mijn hart, dat jouw Française wel een beetje een erg makkelijke oplossing was voor je problemen thuis,” zeg ik.

“Hoeveel belang had je er nog bij om er thuis iets van te maken? Hoeveel haast had je nog om naar huis te gaan, als je voor je werk in Parijs moest zijn? Sorry Daniël, ik veroordeel je niet, maar je vroeg wat ik er van vind, en dit vind ik ervan.” We zwijgen.

“Wacht maar, die prins van jou valt heus nog wel eens van zijn paard!” zei Ellen laatst, toen ik waarschijnlijk iets te enthousiast over Daniël praatte. En ik, nonchalant: “Ik hoef ook geen prins op een paard.” En kijk, de man die tegenover mij zit is op dit moment allerminst een prins. Hij ziet er ongelukkig uit. Haalt diep adem en zegt dat hij dan de rest van het verhaal ook zal vertellen, dan weet ik tenminste alles. En hij vertelt over Barbara, die steeds meer psychische problemen kreeg, zodat ze op een bepaald moment opgenomen moest worden. Niet lang, maar die paar maanden waren voldoende om haar voor de buitenwereld het stigma ‘gek’ te geven. Ze werd schuw, trok zich terug; zelfs voor de paar mensen die ze graag mag. Daniël maakte zich zorgen, maar het belette hem niet om ermee door te gaan de halve wereld af te reizen. Met als vaste pleisterplaats Parijs. Barbara ging in therapie, en kwam bij een therapeute terecht waar ze heel veel aan had.

“Het was net alsof ze vanuit niets weer werd opgebouwd,” zegt Daniël.

“Het duurde lang, maar ze veranderde. Kreeg beetje bij beetje haar zelfvertrouwen terug, kon het leven weer wat beter aan.” Bovendien was ze gek op haar kinderen. Zij waren de voornaamste reden dat ze zo knokte. Vooral de band met Sander, hun zoon, was heel hecht.

“Nog steeds,” zegt Daniël. Soms maakte hij zich er zorgen over, een jongen die zo aan zijn moeder hangt! Maar als hij wel eens een opmerking in die richting maakte, kreeg hij van Barbara de wind van voren. Waar bemoeide hij zich mee, hij was immers de man die af en toe langskwam? Wat wist hij van de kinderen! En het is waar, hij wist er weinig van. Het was meer uitzondering dan regel dat hij op hun verjaardagen was. Toch werd de verhouding tussen hem en Barbara langzaam wat beter. Hij had bewondering voor haar vechtlust. Er kwam ook iets van de oude aantrekkingskracht terug. Hij probeerde het reizen wat binnen de perken te houden en in Parijs kwam hij ook niet meer zo vaak. Het leek alsof het dieptepunt in zijn huiselijke leven voorbij was. En juist in die periode kwam Barbara achter het bestaan van Daniels vriendin.

“Ik heb geen idee hoe, maar ineens begon ze erover. En ik heb alles verteld,” zegt hij.

“Ik dacht dat ze sterk genoeg was om het te kunnen verdragen. En bovendien wilde ik er toch al een einde aan maken. Dat heb ik ook tegen haar gezegd. Dat ik samen met haar verder wilde. Maar ze was zo in de war dat het niet tot haar doordrong wat ik zei. Of misschien kon het haar niet schelen.” Ik kijk naar hem en zie in flitsen de scène voor me. Ik krijg het er koud van.

“Daniël, ik wil dit allemaal niet weten,” zeg ik.

“O, het verhaal is al afgelopen,” zegt Daniël.

“Barbara kreeg een inzinking. Ik heb haar therapeute gebeld en die is gekomen, wat heel bijzonder schijnt te zijn, maar het was ook een absolute noodsituatie. Ze zei dat ik beter weg kon gaan. En ik ben gegaan. En nooit meer teruggekomen, want toen Barbara weer een beetje op de been was, heeft ze een scheiding aangevraagd. En dat is iets waar ik niet op gerekend had. Natuurlijk hebben we later weer contact met elkaar gekregen. Maar altijd alleen over de kinderen, en dat is nog steeds zo.” Hij kijkt me aan.

“Wel, dat was het verhaal. En ja, ik voel me nog steeds schuldig over wat er toen is gebeurd, en over de manier waarop. En Barbara zorgt er wel voor dat mijn schuldgevoel nooit weg zal gaan. Want daar is ze heel erg goed in,” zegt hij. Zijn stem klinkt bitter.

Dinsdag

Als ik niet oppas, overvleugelt het verhaal van Daniël mijn vreugde om de geboorte van mijn eerste kleinzoon. Ik heb een vervelend gevoel overgehouden aan zijn ontboezemingen. Waarom moest hij dat allemaal vertellen? Waarom zadelt hij me op met een verhaal dat allang verleden tijd is? Eerlijkheid? Schoon schip maken? Niet het feit dat Daniël tijdens zijn huwelijk een verhouding heeft gehad zit me dwars, maar de gedachte aan Barbara, zijn vrouw, die het jarenlang zo moeilijk heeft gehad. Niet alleen omdat zijzelf psychische problemen had, maar omdat de man die haar had moeten steunen vaker wel dan niet afwezig was. Dét is het wat ik Daniël kwalijk neem. En dat heb ik hem ook gezegd aan het einde van de avond, vlak voordat hij wegging.

“Je hebt gelijk,” heeft hij gezegd, “maar je hebt geen idee hoe ik daar nog steeds voor moet boeten. Misschien kom je daar nog wel eens achter, ook al hoop ik het niet voor je.” Raadselachtige woorden waarin ik me niet verder wil verdiepen.

Woensdag

Cora Terbruggen is er meteen voor als ik vraag of ik een weekje vrij kan hebben om naar Manon te gaan.

“Natuurlijk!” zegt ze enthousiast.

“Fijn voor jou, en ik vind het leukom weer eens in de zaak te staan.” Manon is ook al enthousiast.

“Fijn mam! Ik kan het wel aan nu Joris weer werkt, maar ik vind het zo jammer dat er niemand is tegen wie ik de hele dag kan zeggen dat ik het mooiste kind van de wereld heb!” Joris heeft het druk, vertelt ze. Niet alleen met zijn studie, maar ook met zijn bijbaantjes.

“Echt een vader die voor zijn gezin zorgt,” zegt ze trots.

Donderdag

Nog steeds niets van Bart gehoord. Volgens mij zou hij deze week naar Nederland komen voor besprekingen, en dan van de gelegenheid gebruikmaken om Manon op te zoeken. Hij heeft haar vlak na de bevalling nog een keer gebeld, daarna heeft ze geen contact meer met hem gehad.

“Kan jij hem niet eens bellen?” vraag ik haar.

“Als ik Lynn aan de telefoon krijg doet ze zo afstandelijk. Ik heb altijd de indruk dat ze het liefst de telefoon neer zou smijten, zodra ze mijn stem hoort.” Manon reageert geschokt. Ze denkt dat ik het me maar verbeeld, maar waarom zou ik. Niemand zou het liever anders zien dan ik. Een uur na mijn telefoongesprek met Manon belt ze op.

“Mam, moet je nou eens horen…Bart is in Amsterdam geweest, bijna de hele week. Samen met Lynn. Ze zijn pas vandaag thuisgekomen. Begrijp jij dat nou?”

Vrijdag

“Ik hoorde van Lynn dat Manon gisteren gebeld heeft,” zegt Bart. Zijn stem klinkt onzeker, een beetje zenuwachtig.

“Sorry hoor mam, maar ik had zoveel te doen, en de paar uurtjes op een dag die ik vrij had wilde ik iets leuks met Lynn doen. Die was de hele dag maar in haar eentje.” Ik zeg dat ik het begrijp, met een stem die niet erg vast klinkt.

“Het spijt me echt mam, als ik volgende keer alleen ben dan kom ik echt.”

“Ja,” zeg ik, “doe dat maar.”

“Je bent toch niet boos, mam?” Nog niet zo lang geleden zou ik met zoveel mogelijk overtuiging hebben gezegd: “Natuurlijk niet!” Maar op dit moment kan ik het niet opbrengen, daarvoor is de klap te hard aangekomen. Dus zwijg ik even, terwijl ik over zijn woorden nadenk. Boos? Nee, dat is het woord niet. Maar ik ben ook niet verheugd over de manier waarop hij zich door zijn vriendin van zijn familie weg laat houden. Een beetje ruggengraat mag je toch wel hebben, opzijn leeftijd.

“Sorry Bart,” zeg ik, “maar ik ben op dit moment niet echt in de stemming om aardige dingen tegen je te zeggen. Laten we er een andere keer nog maar eens over praten.”

“Dus je bent wel boos!” zegt hij. Ik zucht.

“Bart, ik leg nu neer. Doe de groeten aan Lynn als je denkt dat ze het kan verwerken, en anders laatje het maar. Dag jongen.”

Dan ga ik gauw zitten op de dichtstbijzijnde stoel. Omdat mijn knieën ineens zo bibberig zijn, en de prop in mijn keel zo groot. En omdat ik me realiseer dat dit de eerste keer in mijn leven is dat ik mijn zoon iets zo erg kwalijk neem!

Maandag

Het is de eerste keer dat ik als oma uit logeren ben.

“Hoe voelt dat?” wil Manon weten. En ik zeg naar waarheid dat ik er geen idee van heb hoe ik me zou moeten voelen. Ik ben gelukkig omdat ik bij mijn dochter ben, en bij de baby die ze heeft gekregen. Omdat ik zie hoe stralend gelukkig ze is. Mijn hart smelt als ik de kleine Robbie in mijn armen hou. Of als ik zie hoe gretig hij drinkt aan Manons borst, om halverwege het drinken in slaap te vallen, zodat Manon zacht onder zijn voetje kietelt om hem weer wakker te krijgen. Als dat ‘Het Oma-gevoel’ is, dan voel ik mij inderdaad oma. Maar verder voel ik me gewoon de Anne-Wil die ik was. Geen dag ouder en wijzer dan een paar weken geleden. Maar wel heel trots op mijn dochter, die nu al met zoveel rust in haar moederrol gegroeid lijkt te zijn.

Dinsdag

Joris met Robbie in zijn armen. Hij heeft zijn knieën opgetrokken, de baby steunt er met zijn ruggetje tegenaan. En hij kijkt naar zijn zoon, liefdevol maar vooral ook onderzoekend. Zo heb ik hem vaker zien zitten. Alsof alles aan zijn zoon hem iedere dag opnieuw verbaast. Alsof hij hem telkens opnieuw wil leren kennen. De manier waarop zijn wijsvinger zacht over de fontanel van Robbie glijdt, ontroert me.

“Je kan zijn hartje voelen kloppen,” zegt hij.

“Je moet heel voorzichtig met hem zijn hoor, dit hier stelt niets voor.” Het klinkt bezorgd, en Manon glimlacht alsof ze jaren ouder is dan hij, en zegt dat ze heel erg zal oppassen. En dan kijkt ze me aan met een uit drukking op haar gezicht die ik nooit eerder heb gezien. Een blik die vrouwen elkaar toewerpen als ze eigenlijk willen zeg gen: “Mennen…!”

Woensdag

Ik maak de keukenkastjes schoon terwijl Manon met Robbie rust. Het zijn karweitjes die erbij inschieten als je net een baby hebt gekregen. Ik vind het toch al geweldig zoals ze alles opgeruimd en schoon houdt. In mijn herinnering was het bij mij thuis een chaos, na de geboorte van Manon. Het enige wat ik altijd in orde had, was de babywas. Ik zie nog de rij wafeltjes-luiers aan de waslijn hangen. Weggooiluiers…wat zou ik er toen blij mee zijn geweest! Manon zegt “Mam, hoe kon je zonder?” Precies wat ik tegen mijn moeder zei als ze vertelde over de tijd dat ze baby’s had en geen wasmachine.

“Mam, hoe kon je zonder!” Maar ze kon het, en vond het heel gewoon, wat het in die tijd natuurlijk ook was. Waar zij zich weer over verbaasde, was dat ik zo weinig vrije tijd over had.

“Kind, ik begrijp het niet, met al die moderne dingen in je huis moet je toch uren per dag overhouden?” Maar dat had ik niet. Ik denk dat ik het net zo druk had als zij vroeger, en hoe dat nou kwam heb ik eigenlijk nooit geweten. Als Manon uit bed komt, glimt en blinkt de keuken, en zit ik voldaan maar uitgeteld thee te drinken. Want schoonmaken ben ik, sinds ik in de boetiek werk, eigenlijk helemaal niet meer gewend.

Donderdag

Daniël staat voor de deur met cadeautjes, bloemen voor Manon en zo’n langdurige omhelzing voor mij dat ik er een beetje verlegen van word. Vooral omdat Joris heel discreet de kamerdeur achter zich dicht doet, zodat we alleen achterblijven in de gang. Ik ben blij om Daniël weer te zien. Op de een of andere manier is hij altijd wel ergens in mijn gedachten, ook al is mijn hoofd met heel andere dingen bezig.

“Je ziet er goed uit,” zegt Daniël, terwijl hij mij op een armlengte afstand houdt.

“Ik heb je gemist.”

“Ikjou ook,” zeg ik, en besef hoe heerlijk het is om zulke dingen tegen elkaar te zeggen. We lopen naar binnen. Daniël bewondert Robbie en vindt hem de mooiste baby die hij kent.

“Hoeveel ken je er?” vraagt Manon, en Daniël zegt vaag dat het er een heleboel zijn, en dat je hoe dan ook geen andere baby’s hoeft te kennen om te weten dat dit de mooiste is. Manon moet lachen. Vanaf het eerste moment heeft ze hem aardig gevonden.

“Echt iemand voor jou, mam!” Eigenlijk vindt iedereen die hem ontmoet dat hij echt iemand voor mij is. En soms maakt dat me weleens een beetje benauwd.

Vrijdag

“Ik ben zo blij dat het weer helemaal in orde is met Joris en jou,” zeg ik tegen Manon. Ze kijkt me aan, een uitdrukkig op haar gezicht die ik niet begrijp.

“Het is niet helemaal zoals je denkt, mam,” zegt ze dan.

“We zijn allebei zo stapelgek op de baby dat we niet meer praten over hoe het tussen ons zit. We hebben alleen maar aandacht voor hém. En dat is natuurlijk hartstikke makkelijk. Maar er is niets uitgepraat, niets opgelost. Dat zou ik nu ook nog niet kunnen, en Joris ook niet, denk ik. Maar ‘helemaal in orde’…” Ze glimlacht een beetje triest.

“Was het maar waar,” zegt ze dan.

Woensdag

Ik ben thuis aan het koken als er wordt gebeld. Terwijl ik mijn handen afdroog, loop ik naar de voordeur. Het dringt even niet tot me door dat het werkelijk Bart is die voor mij staat. Hij legt mijn verbaasde zwijgen verkeerd uit.

“Sorry mam, ik dacht wel dat je boos zou zijn!”

“Lieverd,” zeg ik, terwijl ik een stap naar voren doe en mijn armen om hem heen sla.

“Wat een verrassing!” Ik zie de opluchting opzijn gezicht, “lk dacht echt dat je me misschien weg zou sturen,” zegt hij. Ik laat niet merken hoe diep zijn opmerking me raakt. Hoe komt hij op zo’n gedachte. Alsof wij ooit een conflict hebben opgelost door de ander af te wijzen. Hij wil graag mee-eten, zegt hij. Kijkt om zich heen, bewondert de bloemen die Daniël me in het weekend heeft gegeven en speelt met Dinky. Aan alles kan ik merken dat hij zich onwennig en slecht op zijn gemak voelt, en ook dat doet pijn. Ook al realiseer ik mij dat hij nu al een paar jaar ergens anders woont, en dat mijn huis voor hem allang niet meer ‘thuis’ is. We zitten even zwijgend tegenover elkaar. Het ontgaat me niet dat hij me niet haar groeten heeft overgebracht. Lynn is een harde. Of is het niet meer dan eerlijkheid, van waaruit ze niets doet wat ze niet echt meent? Ik schud de gedachte aan haar van mij af.

“Hoelang ben je in Nederland?” vraag ik.

“Drie dagen,” zegt hij.

“Ik wil morgenavond naar Manon. Ik moet nu toch eindelijk mijn kleine neef eens zien.” Ikvertel hem hoe lief en rustig Robbie is, en laat de foto’s zien die Joris in grote getalen maakt, en waarvan hij altijd een paar afdrukken naar zijn moeder en mij stuurt.

“Wat een schatje,” zegt Bart, terwijl hij de foto’s oplettend bekijkt. Er is iets in zijn gezicht dat mij ineens alert maakt. Zou Lynn…? Maar hij vertelt verder niets, en ik stel geen vragen. Om een uur of tien gaat hij weg. Blijven slapen kan niet, hij heeft de volgende ochtend vroeg een vergadering. We nemen afscheid bij de voordeur. Het is een mooie lenteavond. Bart ademt diep de geur van bloesem in.

“Wat is het toch heerlijk om buiten te wonen!” zegt hij.

“Ik ga vaak tussen de middag even naar een park, want soms word ik gek van die stad om me heen.” Het ligt op mijn lippen om te zeggen: “Als Lynn maar gelukkig is.” Als je het goed bekijkt ben ik eigenlijk ook niet echt een aardige schoonmoeder, denk ik schuldbewust als ik Bart heb uitgezwaaid. Ik vul de teil met afwaswater en begrijp niet waarom ik mij ineens zo verdrietig voel.

Vrijdag

Manon vindt dat Bart enorm is veranderd.

“Maar hij vertelt bijna niets over Lynn,” zegt ze.

“Zodra ik iets over haar vraag, klapt hij dicht.” Ze vertelt dat het verder erg gezellig was.

“Zoals hij naar Robbie zat te kijken, zo lief mam, ik dacht ineens…”

“Dat schoot gisteren ook door mij heen,” zeg ik.

“En…” vraagt ze nieuwsgierig.

“Geen idee, ik heb er niet naar willen vragen. En ikzou er ook niet honderd procent blij mee kunnen zijn, want ik denk nog steeds dat Lynn niet de goede vrouw voor hem is.”

“Dat kan een buitenstaander niet beoordelen,” zegt Manon.

“Echt mam, volgens mij is hij heel happy met haar.”

“Dat hoop ik maar,” zeg ik, en merk dat ik eigenlijk niet wil praten over Bart en Lynn.

Zaterdag

Vanavond komt Daniël mij en Dinky halen. Een ‘verwenweekendje’ heeft hij beloofd. En in één adem door heeft hij gevraagd of ik niet iets kan bedenken op dat werken op zaterdag. Het halve weekend is voorbij tegen de tijd dat we elkaar zien, klaagde hij. Maar ik kan niets bedenken. Zeker zelf op weekdagen in de boetiek staan, en de zaterdag—als we de meeste omzet halen—aan iemand anders overlaten. Ik zou het geen manier vinden ten opzichte van Cora, en bovendien houd ik wel van die zaterdagse drukte.

“Ik zie het al,” zegt Daniël met een glimlach, “dan moeten we maar een feest maken van de tijd die overblijft.”

Zondag

Het was een beetje vakantie, zoals elk weekend bij Daniël dat is. Ik hou van het lage witte huis met de hoge dennenbomen eromheen. Het rieten dak met de sierlijke dakkapellen. En de ruime kamers, met uitzicht op de verwaarloosde tuin.

“Ik ben te weinig thuis om er iets aan te doen,” zei Daniël verontschuldigend.

“En eerlijk gezegd heb ik er ook niet veel zin in. Als ik eens thuis ben, doe ik liever andere dingen.” Voordat hij mij kwam halen, had hij inkopen gedaan. Ik stond naast hem terwijl hij ze uitstalde op het aanrecht. Ik wilde graag helpen met wegruimen, maar eigenlijk had ik geen idee waar het allemaal naartoe moest. Het is moeilijk om in een huis waar je niet iedere dag bent, de weg te weten.

“Groenten in het vliegenkastje in de kelder,” dirigeerde Daniël.

“Die beschuit kan in de voorraadkast, in de bijkeuken.” Het viel me op dat zijn kasten geordend waren. Er stond ook veel minder in dan in de mijne.

“Ik ben eraan gewend weinig in voorraad te hebben. Ik ben zo vaak weg, het staat alleen maar oud te worden. Waarom lach je nou?”

“Ik vind het zo grappig om jou zulke dingen te horen zeggen,” zei ik.

“Ik vind jou meer iemand voor romantische teksten.”

“Vind je?” vroeg hij, en trok mij naar zich toe.

“Moet je mij eens meemaken als ik in vergadering ben. Daar is echt helemaal niets romantisch aan. Bovendien…hoe langer je met iemand omgaat, hoe meer het dagelijks leven in een relatie kruipt. Binnenkort ga ik je uitleggen hoe deze keramische kookplaat werkt. Lijkt me handig, als jij kookt terwijl ik de krant lees. Want eigenlijk ben ik dol op ouderwetse rollenpatronen.” Daniël zoende me voordat ik antwoord kon geven. En dat kwam goed uit, want ik had eerlijk gezegd geen antwoord bij de hand.

Maandag

We lieten samen Dinky uit, in het bos dat een paar lanen van zijn huis begon. We waren vroeg. Ik moest Dinky nog naar huis brengen en mijn fiets halen, en Daniël zou daarna naar Kopenhagen vliegen voor een bespreking. Soms vertelde hij wel eens iets over zijn werk, maar alleen als ik er een paar keer naar vroeg. Het waren twee werelden waarin hij, zoals hij een keer uitlegde, twee verschillende mannen was.

“Je zou je dood vervelen als je met die andere man op stap was,” zei hij.

“Dan ben ik een erg ongezellig mens. Dat mannen hun vrouwen meenemen op zakenreizen heb ik nooit begrepen. Ik zou dat niet kunnen. Ik zou het gevoel hebben dat ik mijn vrouw of mijn werk verwaarloosde, en waarschijnlijk zou ik het allebei doen. Wat dat betreft heb je pech gehad, Anne-Wil!” Ik zei dat ik niet onder de indruk was van zijn verhaal. Dat het nog nooit in mij was opgekomen dat ik met hem mee zou kunnen gaan.

“Dan heb ik geluk gehad met jou,” zei Daniël. Waarschijnlijk meer dan jij met mij. Hij was zo ernstig deze ochtend. Het was de eerste keer dat ik hem zo meemaakte.

“Moet je iets moeilijks doen?” vroeg ik.

“Je bent zo stil.” Hij keek me aan.

“Je gaat me toch niet vertellen dat je gedachten kunt lezen,” zei hij.

“Ik begin jou een beetje te kennen,” zei ik.

“Ja,” zei hij, “het is moeilijk wat ik ga doen. Denk een beetje aan me, Anne-Wil, ik weet zeker dat het helpt.”

Dinsdag

Ik heb aan hem gedacht. Het was een rustige dag in de boetiek, ik denk omdat het de hele dag stroomde van de regen. Ik keek naar buiten, naar het glimmende asfalt en de mensen die weggedoken onder hun paraplu’s langs de etalage liepen. En dacht aan Daniël. Wat je ook doet, ik hoop zo dat het lukt! dacht ik. Doe je best! Ik denk aan je. Ik hou van je.

Vrijdag

Daniël is weer terug. Hij belde op toen ik net thuiskwam van mijn avondwandeling met Dinky. Zijn stem klonk anders dan ik van hem was gewend, moe en een beetje afstandelijk. Hij kwam net thuis, had zijn jas nog aan.

“Is het gelukt?” vroeg ik.

“Je ging toch iets moeilijks doen in Kopenhagen.”

“Nee,” zei hij, “het is niet gelukt.” Ik dacht aan zijn uitspraak, vlak voor zijn vertrek.

“Als ik het niet voor elkaar krijg, zit ik tot mijn nek in de problemen.” Hij had mij niet verteld waarvoor hij naar Kopenhagen ging. Alsof hij mijn gedachten raadde, zei hij: “Het ging over een fusie. Het was bijna rond. Ze hebben het op het laatste moment afgeblazen, en zijn nu met de concurrent in onderhandeling. Ik ben er gewoon ingestonken. En dat op mijn leeftijd…!” Hij lachte, maar ik kon horen dat hij niet vrolijk was. In een opwelling zei ik: “Waarom kom je niet naar mij toe? Misschien lukt het me wel om je aan het lachen te maken.”

“Dat is eigenlijk een heel goed idee,” zei hij.

“Ik kom eraan.” Binnen een halfuur stond zijn auto voor de deur en zat hij op de bank. Hij trok mij naar zich toe.

“Ik ga je steeds eerder missen,” zei hij toen.

“Eerst hield ik het met gemak een dag of vijf zonder je uit. Nu begin ik na één dag zonder jou al een ongedurig gevoel te krijgen.” Het moest klinken als een grapje, maar de ernst kwam er doorheen. Ik keek naar zijn gezicht, dat er moe en een beetje grauw uitzag. Hij was naar mij toe gekomen terwijl hij zich verslagen voelde, en ik vond dat een goed teken.

Zaterdag

Daniël ging naar huis om zijn spullen weg te bergen en wat dingen te regelen, maar hij zou weer terug zijn als ik van de boetiek thuiskwam. Ik had hem een sleutel meegegeven. Het was op een bepaalde manier spannend, dat hij op mij zou zitten wachten als ik thuiskwam. Dat was heel lang niet gebeurd. Nu ik erover nadacht, was hij de eerste man na Rob die ik een sleutel van het huis had gegeven. Het beviel me wel dat ik niet voor de eerste de beste mijn huis had opengesteld. Je kunt tevreden over me zijn, Rob! dacht ik, en glimlachte. Het was lang geleden dat ik in gedachten tegen hem praatte. Nog jaren na zijn dood had hij me antwoord gegeven als ik hem in gedachten iets vroeg, of iets aan hem vertelde. Die tijd was voorbij. Hij was een dierbare herinnering geworden aan een tijd die al heel lang voorbij was. Een dierbare echtgenoot die na zijn dood veranderd was in een goede vriend. De dag ging langzaam voorbij. Er werd veel gepast, weinig gekocht. Ik maakte de zaak schoon en fietste snel naar huis, opgewonden omdat Daniël op mij zou zitten wachten. Maar hij was er niet. Ik zette mijn fiets in het schuurtje, deed langzaam de voordeur open. Nog steeds hoopte ik dat hij er zou zijn, ook al stond zijn auto niet voor de deur. Maar behalve Dinky, die me enthousiast tegemoet kwam, was er geen levend wezen in huis. Ik liep de kamer binnen, ging met mijn jas nog aan op de bank zitten. Het gevoel van teleurstelling was zo groot dat de tranen achter mijn ogen brandden. Pas een uur later kwam de gedachte in me op, dat ik Daniël zou kunnen bellen om te vragen waarom hij niet gekomen was. De telefoon in zijn huis ging over en over maar niemand nam op. Ik legde langzaam neer. Dit was niet gewoon. Daniël had zich nog nooit niet aan een afspraak gehouden. Het kon van alles betekenen, en het ergste van al die dingen was dat er iets met hem gebeurd zou kunnen zijn. Het werd later. Ik maakte eten klaar en liet het onaangeroerd op het aanrecht staan. Ik draaide nog drie keer Daniels nummer, wetend dat hij niet zou opnemen. Toen ik Dinky voor de laatste keer had uitgelaten, en op het punt stond om naar bed te gaan, hoorde ik een sleutel in het slot van de voordeur. Ik liep de gang in en zag de deur langzaam opengaan. Daar stond Daniël, met een uitdrukking op zijn gezicht die mij bang maakte. Hij strekte zijn armen naar me uit, ik liep erin, en verborg mijn gezicht tegen zijn schouder. Wat hij zei verstond ik pas toen hij het voor de tweede keer zei: “Sander heeft een ongeluk gekregeh!”

Zondag

We stonden tegen elkaar, in de gang van mijn huis, Daniël nog met zijn jas aan.

“Sander heeft een ongeluk gekregen,” had hij gezegd, en daarna niets meer. We hielden elkaar vast. Ik realiseerde me dat hij in elk geval niet had gezegd dat Sander dood was. Verder wist ik niets. Ik maakte me los uit zijn omarming, wat niet meeviel want hij hield me vast alsof ik zijn enige steun was. Ik hielp hem uit zijn jas en liep daarna mee naar de bank. Hij begon er een beetje gewoner uit te zien, maar leek nog steeds niet helemaal aanwezig. Ik ging naar de keuken en schonk een glas whisky voor hem in. Met het glas tussen zijn handen zat hij een beetje voorovergebogen op de bank.

“Het stomste wat je je kunt voorstellen,” zei hij.

“Sander was met een paar vrienden. Ze kwamen uit een eetcafé. Hij was iets aan het vertellen, keek niet uit en liep zo de straat op, vlak voor een auto. Hij wist al hoe hij moest oversteken toen hij op de kleuterschool zat. En nu ligt hij op intensive care.” Hij nam haastig een slok en stond op.

“Ik moet er zo weer naartoe, maar ik moest even weg, even naar jou. De toestand is stabiel, zei de dokter. Stabiel slecht, bedoelt hij. Hij stond tegenover me.

“Als hij dood gaat…we konden niet goed met elkaar opschieten…dat kan ik niet verdragen Anne-Wil…ik had een betere vader moeten zijn…!” Ik zag dat hij op de rand van tranen was, maar hij herstelde zich.

“lk weet niet wanneer je weer iets van me hoort.” Hij keek me aan, maar ik zag dat hij met zijn gedachten alweer bij het ziekenhuisbed was. Ik keek met hem mee, naar de slangetjes en buisjes, de apparaten en monitors. En naar het middelpunt van al die techniek:

Sander, ogen dicht…Daar stokten mijn gedachten. Daniël legde even zijn gezicht tegen het mijne.

“Sterkte,” zei ik.

“Ik hoop zo dat…”

“Ik ook,” zei hij, en liep de gang door en de deur uit zonder nog om te kijken. Ik wist dat hij voor dat moment mijn bestaan vergeten was.

Maandag

Niets van Daniël gehoord. Ik ben naar de boetiek gegaan om de ramen te lappen. De etaleur was er en dat is altijd een goede gelegenheid om de etalagekast schoon te maken. Ik was blij dat ik vandaag iets moest doen wat met lichamelijke arbeid te maken had. Iets waarbij ik niet al te veel hoefde na te denken. Mijn gedachten waren bij Daniël en het ziekenhuisbed waarin zijn zoon lag. Ik vertelde mezelf dat ik niet altijd alles moet relateren aan wat er met Rob is gebeurd. Maar nu kon het niet anders. Net als ik had Daniël de schok ondergaan van de mededeling dat iemand die hem dierbaar was een ongeluk had gehad. Hoe kan ik ooit het bloedstollende moment vergeten, waarop mijn leven voorgoed veranderde, zonder dat ik mij dat toen al realiseerde. Vanaf dat moment is mijn persoonlijke geschiedenis verdeeld in ‘voor het ongeluk’ en ‘na het ongeluk’. Voor mij was er op dat moment al geen hoop meer geweest. Voor Daniël nog wel. Maar evengoed, ook al zou Sander er bovenop komen, de schok zal hij nooit meer vergeten.

Dinsdag

Daniël belt aan bij de boetiek. De winkel is gesloten, ik ben bezig de stofzuiger weg te zetten. De opluchting om hem voor de deur te zien staan is immens. Hij staat op het lindegroene tapijt als iemand die van een andere planeet komt. Voor het eerst zie ik hem ongeschoren, met kleren die hij zo te zien een paar dagen niet heeft uit gehad.

“Hoe gaat het?” vraag ik.

“Nog steeds in coma,” zegt Daniël.

“Ik ben hondsmoe, Anne-Wil,” zegt hij, “ik kan niet meer denken.”

“Ga met mij mee,” zeg ik.

“Slaap gewoon weer eens een nacht. Het heeft geen zin om op te blijven. Je kan mijn telefoonnummer toch doorgeven aan het ziekenhuis?” Hij aarzelt.

“Doe het,” dring ik aan.

“Als je alleen naar huis gaat, ga je toch weer zitten tobben.”

“Oké,” zegt hij. In de auto, op weg naar huis zie ik dat hij telkens bijna in slaap valt.

“Waarom praat je zo veel?” vraagt hij.

“Omdat ik niet wil dat wij ook nog een ongeluk krijgen,” zeg ik. Hij glimlacht. Thuis loopt hij meteen door naar boven. Als ik een paar minuten later de slaapkamer binnenkom, is hij al in een diepe slaap verzonken.

Woensdag

Het voelde goed, dat Daniël bij mij kwam toen hij wanhopig en uitgeput was. Hij sliep als een blok, de hele nacht door, terwijl ik naast hem lag en het grootste deel van de tijd wakker was. De wekker loopt altijd om een uur of zeven af. Dat leek me hoe dan ook vroeg genoeg voor hem. Bij het eerste elektronische gepiep was hij meteen wakker.

“Hoe laat is het?” Dat het nog vroeg was stelde hem gerust.

“Is er niet voor me gebeld?” vroeg hij. Hij had mijn nummer doorgegeven aan het ziekenhuis. Ik zei dat ik hem meteen wakker zou hebben gemaakt als er was gebeld, dat er kennelijk geen verandering in de situatie was, op zich een goed teken.

“Dat zou je niet zeggen als je hem had zien liggen,” zei hij somber. Een kwartier later hoorde ik zijn auto de straat uitrijden. Hij was de hoek nog niet om, of de telefoon ging. Een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. Koel, ik denk ook met iets van ingehouden woede. Pas toen ze informeerde of Daniël bij mij was, begreep ik dat ze Barbara moest zijn. Zijn ex-vrouw. Merkwaardig dat ze haar naam niet had genoemd. Ik zei dat Daniël onderweg was naar het ziekenhuis.

“Ik zal maar niet vertellen wat ik ervan vind dat hij zelfs onder deze omstandigheden bij iemand in bed gaat liggen,” zei de stem. Ik stond nog naar adem te happen toen ze de telefoon neerlegde. Mijn wangen gloeiden, mijn hart bonkte in mijn keel. Ik liet me op de rand van het bed zakken. Woede en tranen vochten om voorrang.

Donderdag

Ik heb niets verteld over het telefoontje van zijn ex-vrouw. Af en toe belt hij me even. Sander ligt nog steeds in coma. Barbara is de hele dag bij hem, Daniël volgens mij ook. In elk geval is hij niet meer bij mij geweest, sinds de ochtend dat ze me belde en het nodig vond een beledigende opmerking te maken. Ik vraag me af of ze Daniël iets heeft verteld van het telefoontje. Ik denk het niet. Hij zou er anders toch wel iets over hebben gezegd. Ik stel me voor hoe ze naast het bed van hun zoon zitten. Ik denk dat je weer naar elkaar toe groeit, als er iets verschrikkelijks met je kind gebeurt. Tenslotte is het kind het symbool van het gezamenlijke leven dat er ooit was. Het is geen gedachte waarvan ik opknap. Ik voel een vage ongerustheid, waar ik niet aan toe wil geven.

Vrijdag

“Wat ben ik blij dat ik weer in een normale omgeving ben!” zegt Daniël. Hij heeft me even in zijn armen genomen en tegen zich aangedrukt. Toen is hij langs me heen de kamer ingelopen. Nu zit hij op de bank, een beetje voorover geleund, met een gezicht dat grauw is van vermoeidheid. Ik zet verse koffie en ga tegenover hem zitten.

“Alles is wit in zo’n ziekenhuis,” zegt hij.

“Zo intens wit en steriel. Soms heb ik het gevoel dat het allemaal niet echt is. Dat we een rol spelen in een slechte film. Die kamer, Sander in zijn bed, Barbara die maar tegen hem zit te praten omdat ze heeft gelezen dat comapatiënten alles kunnen horen wat tegen hen wordt gezegd. Vanavond hield ik het ineens niet meer uit. Alles benauwt me zo, Anne-Wil. Ik kan niet tegen Sander praten, ik kan het niet. Niet met heer erbij. Ze verwijt me niets hardop, maar ik voel wat ze denkt. Alsof ik Sander onder die auto heb geduwd!” Hij verbergt zijn hoofd in zijn handen. Ik ga naast hem zitten en streel even zijn gebogen hoofd. Op dat moment gaat de telefoon. Voordat ik heb opgenomen, weet ik al wie er belt.

“Daniël moet onmiddellijk naar het ziekenhuis komen,” zegt de koele stem van Barbara. En voordat ik iets kan zeggen, legt ze neer.

Zondag

Aan het einde van de middag komt Daniël even langs. Ik ben net terug van een wandeling over de hei met Dinky. Het was warmer dan ik had gedacht, en ik was blij weer thuis te zijn. De koelte in de gang kwam me weldadig tegemoet, en ik bleef even staan. Toen belde Daniël aan.

“Stond je op mij te wachten?” plaagde hij. Ik zag aan zijn gezicht dat het beter ging met Sander.

“Hij is weer bij kennis,” zei hij.

“En buiten levensgevaar. Gisteren was ik nog bang dat ik hem zou moeten missen, wonderlijk hoe snel die dingen ineens kunnen veranderen.”

“Wat heerlijk voor je. Voor jullie,” zei ik. Hij keek me aan.

“Barbara heeft je gebeld, is het niet?” vroeg hij. Ik wendde mijn gezicht af.

“Zullen we in de tuin gaan zitten?” zei ik. Daniël pakte mijn schouder vast.

“Wat heeft ze gezegd? Ze vroeg me of ik jou haar excuses wilde aanbieden. Ze was zichzelf niet toen ze belde, zei ze.”

“Ze zei niets bijzonders. Ze vroeg alleen waar jij was, maar je was al onderweg naar het ziekenhuis. Ik begreep best dat ze gespannen was, en het akelig vond om alleen bij Sander te zitten.”

“Is dat alles?” Daniël keek me onderzoekend aan.

“Ja,” zei ik. Ik zag aan hem dat hij me niet geloofde, maar ik had er geen behoefte aan te vertellen over de opmerking die bij mij zo hard was aangekomen. In het ziekenhuis lag Daniels zoon te herstellen van een ongeluk, met naast zijn bed een vrouw die het nog steeds niet kon verdragen als haar ex-man bij zijn vriendin was.

“Wat is er?” vroeg Daniël. En zoals dat bij elk echtpaar gebeurt, zei ik onschuldig: “Niets!”

Dinsdag

Daniël is weer naar Kopenhagen vertrokken. De fusie die mislukte op de dag dat Sander onder een auto liep, schijnt toch niet helemaal van de baan te zijn. Hij neemt telefonisch afscheid. Het gaat allemaal nogal overhaast, hij heeft zelfs geen tijd om langs te komen. Ik vind het wel rustig dat hij even weg is. Er is verwarring in mijn gedachten. Tot nu toe was de verhouding met Daniël iets tussen hem en mij, maar sinds het ongeluk ben ik ineens geconfronteerd met zijn verleden. Hoe ‘ex’ is een ex-vrouw als een kind dat je samen gekregen hebt een ongeluk krijgt? Is het niet logisch dat haar eerste gedachte was contact te zoeken met degene die het meest bij haar kind betrokken was? Met Daniël dus? Ik probeer me in Barbara te verplaatsen. In die eindeloze uren waarin ze naast het bed van haar zoon zat. Ze kon het nauwelijks verdragen als hij er niet was, zeker niet als ze vermoedde dat hij bij mij was. Zij was degene die wilde scheiden, en toch heb ik het sterke gevoel dat ze nog steeds van hem houdt. Ik vraag me af wat dat voor de toekomst betekent. Zal ze vaker contact met Daniël willen hebben? En hoe zal hij daarop reageren? Het geeft mij een vervelend gevoel, alsof ze zich tussen Daniël en mij heeft gedrongen. Maar misschien zie ik het te somber in en verliest ze haar belangstelling voor Daniël nu Sander aan het genezen is.

Donderdag

Telefoontje vanuit Kopenhagen. Daniël klinkt opgelucht.

“Was je maar hier,” zegt hij, “het is zo’n leuke stad. Kun je niet in een vliegtuig stappen?” Het klinkt verleidelijk. Als het soort leven dat ik nooit heb gehad, maar dat mij op een vage manier toch wel aantrekkelijk leek. Natuurlijk is het niet mogelijk, en dat weet Daniël ook wel. Het is in de boetiek drukker dan het in tijden is geweest. Cora Terbruggen is laaiend enthousiast, ze heeft me zelfs opslag beloofd. Bovendien, dit weekend zal ik bij Manon zijn. Joris heeft een sportweekend en was alleen maar over te halen om te gaan toen hij zeker wist dat ik zou komen. Ik verheug me erop de kleine Robbie weer in mijn armen te houden. Bijna dagelijks bellen Manon en ik even, ik ben op de hoogte van zijn slaapgewoontes, de manier waarop hij met eindeloos gesabbel Manon tot vertederde wanhoop kan brengen. Ze zegt dat hij naar haar gelachen heeft, en ik ben samen met haar enthousiast geweest, ook al denk ik dat het nog een beetje te vroeg is voor zoiets. Van Bart heb ik wekenlang niets gehoord, en ik neem het mezelf kwalijk dat ik zelf ook niets van me laat horen. Ik hoef me toch niet zo erg te laten intimideren door Lynn dat ik niet eens meer bel? Maar het blijft een feit dat ik regelmatig bij de telefoon sta om hem te bellen en dan toch maar weer de hoorn terugleg.

Zondag

Ik weet het nu zeker: het is fantastisch om een kleinkind te hebben! Ik geniet ervan om hem in mijn armen te hebben, en het verbaast me dat ik zijn luiers verwissel alsof het mijn dagelijks werk is. Voor mijn gevoel is Robbie centimeters langer geworden. Hij ziet er veel minder teer en kwetsbaar uit dan de laatste keer dat ik hem zag, en ik merk dat Manon ook op een andere manier met hem omgaat. Steviger, geroutineerder.

“Het is net alsof ik er niet meer goed tegen kan om laat naar bed te gaan,” zegt ze bijna verontschuldigend.

“Om een uur of twaalf vallen mijn ogen bijna dicht. Ik word echt een saai mens, mam!”

“Vind je dat zelf of zegt Joris dat?” vraag ik. Ze aarzelt even.

“Voor Joris is alles weer zo’n beetje als vroeger. Hij denkt dat we net zo kunnen leven als voordat Robbie werd geboren. Ik ben gewoon moe, mam, daar kan ik ook niks aan doen. Robbie huilt bijna elke nacht wel een keer, en ik word dan meteen wakker, terwijl Joris erdoorheen slaapt. Geen wonder dat hij zich uitgeruster voelt dan ik.” Ik kijk haar onderzoekend aan, maar ze ontwijkt mijn blik.

“En volgende week moet ik weer aan het werk. Ik heb nog geboft dat ik van mijn baas extra verlof kon krijgen, maar nu moet ik echt terugkomen, anders zet hij iemand anders op mijn plek.” Ze zucht.

“Laten we naar buiten gaan,” stel ik voor. Een kwartier later lopen we door een park. Er zijn veel moeders met spelende kinderen.

“Die werken dus ook allemaal niet,” zegt Manon.

“Jaloers?” vraag ik.

“Gemengde gevoelens,” zegt ze.

“Ik vind het erg om Robbie weg te moeten brengen. Maar ik kan ook verlangen naar m’n werk en de collega’s. Halve dagen, dat lijkt me eigenlijk perfect.” Als we thuiskomen, zeg ik dat ik Robbie naar bed zal brengen, en dat ik daarna voor het eten zal zorgen. Dan kan zij lekker een uurtje gaan liggen. Als ik tien minuten later de kamer binnenkom, ligt ze als een blok te slapen.

Woensdag

Daniël is terug en heeft een stralend humeur. De fusie is gelukt, de problemen eromheen zijn opgelost. Hij wil het vieren en neemt me mee naar een restaurant. We zitten tegenover elkaar en hij heft zijn glas naar mij.

“Op onze toekomst,” zegt hij. Ik hef mijn glas en glimlach. Over ‘onze toekomst’ kan ik me werkelijk geen idee vormen. Wat zou hij ermee bedoelen?