Bezoek onze internetsite www.awbruna.nl voor informatie over al onze boeken en softwareproducten.

Marlo Morgan

Australië op blote voeten

A.W. Bruna Uitgevers B.V., Utrecht

Oorspronkelijke titel Mutant Message Down Under © 1995 by Marlo Morgan All rights reserved.

Published by arrangement with HarperCollins Publishers, Inc.

Vertaling Rje Neehus Omslag ontwerp True Colours Nederland © 1995 A.W. Bruna Uitgevers B.V., Utrecht

isbn 90 229 8894 5 NUR.350

Zesentwintigste druk, september 2004

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artkel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

Dit boek is opgedragen aan mijn moeder,

mijn kinderen, Carri en Steve,

mijn schoonzoon, Greg,

mijn kleinzoons, Sean Janning en Michael Lee,

en bovenal aan mijn vader.

Woordenlijst

aborigina  oerbewoner, oorspronkelijke bewoner van het Australische continent

mutant door mutatie ontstaan individu, aboriginalsl

noemen westerlingen mutanten

walkabout periode waarin de aboriginals door het land

trekken, voor onbepaalde tijd en (meestal) met

een onbekende bestemming

outback het onherbergzame binnenland van Australië

spinifex soort helmgras  l

billabong plaats waar water wordt gevonden

kookaburra inheemse vogel

wiltja tijdelijk afdak van bladeren en takken

yam broodvucht

didjeridoo inheems, op fluit lijkend muziekinstrument


Inhoud

Inleiding: tien jaar later

11

Van de auteur aan de lezer

15

I

Eregast

19

2

Op de proef gesteld

27

3

Natuurlijk schoeisel

35

4

Op uw plaatsen, klaar, af!

40

5

Hogerop

50

6

Feestmaal

58

7

Sociale zekerheid

65

8

Draadloze telefoon

74

9

Woestijnhoed

79

10

Sieraden

85

ii

Jus

88

12

Levend begraven

97

13

Genezing

101

14

Totems

in

15

Vogels

115

16

Naaien

117

17

Muziekmedicijn

121

18

Droomvanger

125

19

Verrassingsdiner

131

20

Mieren zonder chocoladelaagje

135

21

Voorop

142

22

Mijn gelofte

150

23

Droomtijd onthuld

156

24

Archieven

166

25

Opdracht

171

26

Niet gefeliciteerd met je verjaardag

174

27

Uitgevaagd

177

28

Doop

181

29

Vrijgelaten

185

30

Eind goed al goed?

188

Dankbetuigingen

198

De mens heeft het web des levens niet geweven, hij is niet meer dan een draadje ervan.

Alles wat hij het web aandoet, doet hij zichzelf aan.

Amerikaans opperhoofd Seattle

De enige manier om een proef af te leggen is die te ondergaan. Het is onvermijdelijk.

Stamoudste Zwarte Koningszwaan

Pas nadat de laatste boom is omgehakt.

Pas nadat de laatste rivier is vergiftigd.

Pas nadat de laatste vis is gevangen.

Pas dan zul je erachter komen datje geld niet kunt eten.

Wijsheid van de Cree-Indianen

Met lege handen geboren, met lege handen gestorven.

Ik heb de volheid van het leven aanschouwd.

Met lege handen.

Marlo Morgan

Inleiding: tien jaar later

Tijdens de jaren sinds de eerste publicatie is het boek de hele wereld over gereisd en vertaald in meer dan twintig talen. Gedurende deze periode heb ook ik, als auteur van dit boek, veel gereisd, samen met mijn goede vriend Burnam Burnam, de stamoudste van de Wurundjeri, die met me op het podium heeft gestaan om lezingen te houden en boeken te signeren, in Amerika en Europa.

In 2001 keerde ik, als gevolg van dit boek, terug naar Australië, opgeroepen door de machtigste vrouwelijke aboriginalleider van het continent, Alice Kelly. Zij is stamoudste, bewaarster van de wetten en de kennis van haar volk, de MutthiMuttlii in zuidoostelijk Nieuw Zuid-Wales, en behoedster van het erfgoed van Willandra Lakes. Zij bekrachtigde mijn werk, nam me mee naar de geboorteboom waar ze geboren werd, en riep mijn hulp in bij haar pogingen om uit het museum de stoffelijke resten terug te krijgen van een oude prinses die werd aangeduid als de Vrouwe van Lake Mungo. Ik voelde me bevoorrecht dat ik gesprekken mocht voeren met deze wijze leidster, waarin ze de wijsheid van aboriginalvrouwen met me deelde, en ik was vereerd toen ze me een waardige, betrouwbare bewaarster van de heilige levenswijze noemde.

Ik herinner me dat Alices doordringende, zwarte ogen intens naar me keken toen ik een vraag die ze gesteld had, beant-

woordde. ‘Hoeveel betekenis heeft dit boek gehad voor het leven van de lezers? Hebben de gedachten van het woestijnvolk, dat slechts zijn eigen taal spreekt en nooit de veilige omgeving van zijn eigen land verlaat, werkelijk de harten en zielen van mensen buiten hun wereld geraakt?’

Ik vertelde haar over een echtpaar in Canada, beiden aan een rolstoel gebonden. Ze hadden het boek gelezen en waren diep getroffen door het concept van spelen waarbij het niet gaat om winnen - spelen zonder verliezers, waarbij iedereen het gevoel krijgt dat hij succes heeft. Ze bedachten en vervaardigden bordspelen voor kinderen, die ze begonnen te verspreiden om dit doel te bereiken. Door het succes van de spelletjes kunnen ze nu in hun eigen onderhoud voorzien, en hebben ze duizenden jonge mensen de gelegenheid geboden de waarde te leren kennen van situaties waarin iedereen winnaar is.

Ik leerde Lyle W. kennen toen ik als gastspreker was uitgenodigd voor een cursus in een Amerikaanse gevangenis. Daar werd gevierd dat een programma voor een positieve beeldvorming van gevangenen werd afgesloten, waarbij boodschappen uit het boek waren gebruikt. In haar eentje heeft Lyle honderden mensen geholpen die onze maatschappij al had afgeschreven. Voor de zoveelste keer was ik getuige van een voorval dat mijn gedicht dat voor in het boek staat afgedrukt, zo goed samenvat: ‘Met lege handen geboren, met lege handen gestorven, ik heb de volheid van het leven aanschouwd. Met lege handen.’

Tijdens een signeersessie vertelde een alleenstaande vader me dat hij het contact met een van zijn twee jonge dochters had verloren. Het gezin was in therapie gegaan, maar de relatie bleef verstoord. Toen lazen de meisjes dit boek en vertelden ze hun vader over het idee dat iedereen bij zijn geboorte een naam krijgt, maar dat naarmate een persoon zich ontwikkelt, hij de naam misschien ontgroeit, en dat die persoon mogelijk zou moeten zijn een toepasselijker naam te kiezen die een afspiegeling is van wie hij gelooft dat hij op dat moment is. Hoe-

wel liet deze man, een heel macho type, een mal spelletje leek, deed hij mee met dit uitheemse gebruik en omdat hij sheriff was noemde hij zichzelf voortaan Scherpschutter. Zijn lievelingsdochter, die altijd met hem naar de schietbaan ging, noemde zich voortaan In de Roos. Het kind dat hij als afwijzend en onverantwoordelijk beschouwde koos de naam Dromend van Zonneschijn. Hij zei dat het een snelle en onschatbare sleutel was om begrip te kweken en om de problemen in hun relatie op te lossen. Hij en de dochter met wie hij geen contact meer had konden zich met elkaar verzoenen, nadat hij allo dingen begreep die ze niet hardop had uitgesproken.

Ben andere vrouw vertelde me dat ze haar stervende moeder in haar armen had gehouden terwijl ze voor de derde maal luisterden naar het op de band opgenomen boek. Ze bedankte me omdat haar moeder voor het eerst in haar leven innerlijke vrede leek te hebben gevonden. Haar laatste woorden waren een citaat uit het boek: ‘Voor eeuwig is een lange, lange tijd. Ik benvoor eeuwig.’

Ik bracht Alice op de hoogte van een massa kleine voorvallen. Klein, maar daarom niet minder betekenisvol. Ik vertelde haar over pakjes met brieven en tekeningen die ik ontvangen had van schoolkinderen, die beschreven hoe ze over een andere cultuur dachten, en een gezamenlijk album van een school voor gehandicapten, waarin ieder kind zijn eigen reis naar de out back met me deelde. Er zijn mensen die een andere loopbaan hebben gekozen omdat het boek hen inspireerde op te houden hun tijd te verdoen met werk waaraan ze een hekel hadden, en in plaats daarvan een manier te zoeken om iets aan de  maatschappij bij te dragen door de kost te verdienen terwijl tv werkten aan iets wat ze echt prettig vonden om te doen.

Dikwijls beschreven lezers het als het laagje vernis van hun leven krabben om erachter te komen waar het voor hen werke-lijk op aan kwam.

Er is in onze wereld veel gebeurd tussen 1994 en 2004. Drie mensen van wie ik heel veel hield hebben ons verlaten en zijn

de Droomwereld binnengegaan om terug te keren naar de Eeuwigheid: Burnam Burnam, Alice Kelly, en mijn zoon Steve. Maar in 1996 kreeg ik uit de Droomwereld het geschenk van een nieuwe kleindochter, Karlee.

Wij, als individu, en de collectieve wereld krijgen voortdurend uitdagingen aangereikt en kansen om spirituele lessen te leren. Ik weet niet zeker of we tien jaar later een vreedzamer, verantwoordelijker menselijk ras zijn, maar er bestaat hernieuwde belangstelling om ons milieu te beschermen, om beter begrip te kweken voor andere culturen, en om naar een wereld zonder oorlogen toe te werken. Ik ben slechts een van de velen die leren in de westerse maatschappij te leven en daar toch de spirituele idealen van een oud volk bij te betrekken. Ik hoop dat u bij het lezen van dit verhaal - voor het eerst of opnieuw - hernieuwde inspiratie zult opdoen van het Echte Volk.

Van de auteur aan de lezer

Dit boek is achteraf geschreven en is ingegeven door eigen ondervindingen. Zoals u zult begrijpen, had ik geen aantekenboekje bij de hand. Het boek wordt verkocht als een roman om de kleine stam oerbewoners te beschermen tegen juridische verwikkelingen. Ik heb details weggelaten om vrienden die onbekend wensen te blijven, tegemoet te komen en om de geheime locatie van onze gewijde plaats veilig te stellen.

Ik heb u een gang naar de openbare bibliotheek bespaard door belangrijke historische informatie in het boek op te nemen. Ik kan u ook de reis naar Australië besparen. De situatie waarin aboriginals in onze moderne tijd leven, kunt u vinden in elke West-Europese stad: mensen met een donkere huidkleur die in hun eigen wijk leven, meer dan de helft van hen met een bijstandsuitkering. Degenen die werk hebben, verrichten de eenvoudigste arbeid die er te doen valt. Hun cultuur lijkt verloren gegaan. Evenals de Amerikaanse Indianen zijn de aboriginals gedwongen op een bepaalde plek te wonen en al generaties lang is het hun verboden hun heilige riten uit te voeren.

Waar ik u niet tegen in bescherming kan nemen, is hun boodschap aan de mutanten!

Amerika, Afrika en Australië schijnen te proberen de onderlinge relaties tussen de rassen te verbeteren. Maar ergens in het dorre hart van de outback is nog een trage, gestadige, oeroude harteklop over, een unieke groep mensen, die zich niet bezighoudt met racisme, maar die zich alleen bekommert om andere mensen en het milieu. Het begrijpen van die harteklop wil zeggen: beter begrijpen wat mens-zijn betekent.

Dit manuscript was een onopvallend, in eigen beheer uitgegeven werk dat controversieel werd. Nadat u het hebt gelezen, zijn er verschillende conclusies mogelijk. Het zou erop kunnen lijken dat de man die ik aanduid als mijn tolk, zich de afgelopen jaren niet heeft gehouden aan de wetten en voorschriften van de regering: volkstelling, belastingen, stemplicht, gebruik van land, vergunningen voor mijnbouw, aangiften bij de burgerlijke stand en dergelijke. Hij heeft wellicht ook andere stamgenoten aangezet tot niet-nakoming van deze regels. Men heeft mij gevraagd deze man in de openbaarheid te brengen, en met een groep de woestijn in te trekken langs de route die wij hebben gelopen. Ik heb geweigerd. Men zou dus ook kunnen concluderen dat ik of schuldig ben aan het helpen van deze mensen om zich niet aan de wet te houden, of, omdat ik niet voor de dag ben gekomen met de leden van de stam, een leugenaar ben en dat dat volk niet bestaat. Mijn antwoord is: ik spreek niet voor de Australische aboriginals. Ik spreek slechts voor een klein volk, diep in de outback, dat wordt aangeduid als het Wilde Volk of De Ouden. Ik heb hen weer bezocht en ben vlak voor het einde van het jaar 1993 naar Amerika teruggekeerd. Ik heb opnieuw hun zegen en hun goedkeuring gekregen voor de wijze waarop ik deze opdracht vervul.

Tot u, lezer, zou ik willen zeggen: het blijkt dat sommige mensen alleen maar beziggehouden willen worden. Dus als u een van die mensen bent: alstublieft, lees, geniet ervan en wandel weg, zoals u dat na iedere goede voorstelling zou doen. Voor u is het pure fictie en u zult niet teleurgesteld worden, u krijgt waarvoor uw geld.

Als u daarentegen iemand bent die de boodschap verstaat, dan zal deze luid en duidelijk bij u overkomen. U zult het voelen in uw innerlijk, in uw hart, uw hoofd en het merg van uw beenderen. Want u zou het net zo goed zelf geweest kunnen zijn die werd uitgekozen voor deze walkabout geloof me, ik heb vele malen gewenst dat het zo was.

We hebben allemaal onze ervaringen in onbekende gebieden die we moeten doormaken; de mijne waren toevallig letterlijk in het Onbekende. Maar ik deed wat u zou hebben gedaan, mèt of zonder schoenen.

Moge dit volk uw hart raken, terwijl uw vingers deze bladzijden omslaan. Mijn woorden zijn in het Engels, maar hun waarheid is geluidloos.

Mijn voorstel is dat u de boodschap proeft, geniet van datgene wat goed voor u is, en de rest uitspuwt. Dat is tenslotte de wet van het heelal.

Volgens de traditie van het woestijnvolk heb ik een nieuwe naam aangenomen om een nieuw talent aan te duiden.

Hoogachtend,

Reizende Tong

I

Eregast

Er had een waarschuwing moeten zijn maar ik merkte niets. De gebeurtenissen waren al op gang gebracht. De roofdieren zaten, kilometers ver weg, op hun prooi te wachten. Aan de bagage die ik een uur tevoren had uitgepakt, zou morgen een label ‘niet afgehaald’ worden gehangen en ze zou maandenlang worden opgeslagen. Ik zou gewoon nog zo’n Amerikaan zijn die in het buitenland verdween.

Het was een drukkende ochtend in oktober. Ik stond voor het Australische vijf-sterrenhotel en tuurde de oprit af, op zoek naar een onbekende koerier. Mijn hart ontving geen enkele waarschuwing, integendeel, het zong. Ik voelde me zo goed, zo opgewonden, zo succesvol en op alles voorbereid. Inwendig wist ik het: ‘Vandaag is het mijn dag.’

Een jeep zonder kap kwam aanrijden over de rondlopende toegangsweg. Ik herinner me dat ik de banden hoorde sissen op het gloeiend hete wegdek. De fijne nevel die over de helderrode bloemen langs de weg werd gesproeid, viel op het roestige metaal. De jeep stopte en de chauffeur, een aboriginal van een jaar of dertig, keek naar me. ‘Kom,’ wenkte zijn zwarte hand. Hij zocht een blonde Amerikaanse en ik verwachtte te worden opgehaald om een stambijeenkomst van oerbewoners mee te maken. Onder de kritische, blauwe ogen en de afkeu-

rende houding van de geüniformeerde portier kwamen we stilzwijgend overeen dat we een afspraak hadden.


Nog voordat ik op mijn hoge hakken onhandig in de terreinwagen klom, was het overduidelijk dat ik te netjes gekleed was. De jonge chauffeur droeg een korte broek en een goor wit T-shirt; zijn blote voeten staken in tennisschoenen. Toen me werd meegedeeld dat er voor vervoer naar de bijeenkomst zou worden gezorgd, had ik aangenomen dat het een gewone auto zou zijn, misschien wel een Holden, de trots van de Australische auto-industrie. Ik had er nooit op gerekend dat hij met een open vervoermiddel zou komen aanzetten. In ieder geval was ik liever te netjes dan te eenvoudig gekleed om naar de vergadering te gaan en naar mijn erelunch.

Ik stelde me voor. Hij knikte alleen maar en deed alsof hij al precies wist wie ik was. De portier bekeek ons met gefronste wenkbrauwen toen we hem passeerden. We reden door de straten van de kustplaats langs rijen huizen met een veranda ervoor, ijssalons annex snackbars en cementen speelplaatsen zonder gras. Toen we over een rotonde scheurden waar zes wegen op uitkwamen, hield ik de handgreep van het portier stevig vast. Eenmaal in de juiste rijrichting gekomen, hadden we de zon in de rug. Mijn pas gekochte, perzikkleurige mantelpakje met bijpassende zijden blouse voelde nu al onbehaaglijk warm aan. Ik dacht dat het gebouw aan de andere kant van de stad zou zijn, maar dat had ik mis. We reden de hoofdweg op die evenwijdig aan de zee loopt. Deze bijeenkomst was blijkbaar buiten de stad, verder weg van het hotel dan ik had verwacht. Ik trok mijn jasje uit en bedacht dat het dom was geweest om niet meer vragen te stellen. Gelukkig had ik een borstel in mijn tas en mijn geblondeerde haar dat tot op mijn schouders reikte, was opgestoken in een modieuze wrong. Vanaf het moment dat ik het telefoontje kreeg, was mijn nieuwsgierigheid niet verminderd, hoewel ik niet kon zeggen dat ik echt verrast was toen er gebeld werd. Tenslotte had ik andere openlijke dankbetuigingen ontvangen en dit project

was een groot succes geweest. Mijn werk met in de stad wonende, halfbloed aboriginal volwassenen die openlijk zelf-moordneigingen aan den dag hadden gelegd, en voor wie ik een doel in het leven en financieel succes had gecreëerd, moest vroeg of laat worden opgemerkt. Wat me wel verbaasde, was dat de stam waarvan de uitnodiging afkomstig was, op 3200 kilometer afstand aan de andere kant van het continent leefde, maar ik wist heel weinig van de oerbewoners van Australië, afgezien van wat losse opmerkingen die ik zo nu en dan had opgevangen. Ik wist niet of ze onderling sterk samenhingen of dat er, zoals bij de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, grote verschillen tussen de stammen bestonden en ze verschillende talen spraken.

Wat ik me werkelijk afvroeg, was wat ik zou krijgen: weer een houten wandbord met inscriptie dat ik naar Kansas City zou sturen om het daar te laten opslaan, of misschien alleen maar een boeket? Nee, geen bloemen bij deze temperatuur van 38 graden Celsius. Die zouden de terugreis niet overleven. De chauffeur was, zoals afgesproken, precies om twaalf uur ’s middags gekomen. Dus ik wist dat het een lunchbijeen-komst zou zijn en ik vroeg me af wat er tijdens een stambij-eenkomst geserveerd zou worden. Ik hoopte dat het geen traditioneel Australisch eten zou zijn, verzorgd door een cateringbedrijf. Misschien hadden ze wel een lopend buffet, dan zou ik voor het eerst echte aboriginalgerechten kunnen proeven. Ik hoopte dat ik een tafel zou aantreffen die vol stond met kleurige schotels.

Dit ging een geweldige, unieke ervaring worden en ik verheugde me op een gedenkwaardige dag. In de handtas die ik speciaal voor vandaag had gekocht, zaten een 35 mm camera en een kleine cassetterecorder. Ze hadden niets gezegd over microfoons of schijnwerpers of dat ik een toespraak zou moeten houden, maar ik was in ieder geval voorbereid. Vooruitdenken was een van mijn goede eigenschappen. Tenslotte was ik nu vijftig jaar en ik had genoeg problemen en teleurstellingen in mijn leven meegemaakt, zodat ik altijd alternatieve plannen maakte voor onvoorziene omstandigheden. Mijn vrienden merkten vaak op dat ik zo onafhankelijk was. Ik hoor het ze nog zeggen: ‘Ze heeft altijd Plan B achter de hand.’

Een snelwegtrein (de Australische uitdrukking voor een groep trucks met grote aanhangers die in konvooi rijden) passeerde ons in tegenovergestelde richting. Hij kwam plotseling opdoemen uit wazige hittegolven, midden op de weg. Ik werd opgeschrikt uit mijn gedachten, toen de chauffeur een ruk aan het stuur gaf en we van de snelweg een hobbelige zandweg opreden. Kilometers lang werden we gevolgd door een rode stofwolk. Ergens onderweg verdwenen de twee sporen en het drong tot me door dat er geen weg meer voor ons lag. We reden zigzaggend om bosjes heen en hotsten over de oneffen, zandige woestijnbodem. Verschillende malen probeerde ik een gesprek te beginnen, maar de herrie van de open auto, het geschraap langs de onderkant van het chassis en de op- en neergaande beweging van mijn lichaam maakten dat onmogelijk. Ik moest mijn kaken stevig op elkaar houden om niet op mijn tong te bijten. De chauffeur had kennelijk geen behoefte aan een praatje.

Mijn hoofd schudde heen en weer als de kop van een lappenpop en ik kreeg het steeds warmer. Ik had een gevoel alsof mijn panty aan mijn voeten vastgesmolten was, maar durfde geen schoen uit te trekken uit angst dat die naar buiten zou huppelen en terecht zou komen in de koperkleurige vlakte die ons, zo ver het oog reikte, omringde. Het leek me hoogst onwaarschijnlijk dat de zwijgende chauffeur ervoor zou stoppen. Telkens wanneer mijn zonnebril besloeg, veegde ik hem af aan de rand van mijn onderjurk. Die armbewegingen zetten de transpiratiesluizen wijd open. Ik voelde mijn make-up oplossen en stelde me voor dat de roze tint die ik op mijn wangen had aangebracht, nu in rode straaltjes langs mijn hals liep. Ze zouden me twintig minuten de tijd moeten geven om me weer toonbaar te maken voor het begin

van het officiële gedeelte, daar zou ik op staan!

Een blik op mijn horloge vertelde me dat er twee uren waren verstreken sinds we de woestijn in waren gereden. Ik voelde me warmer en onbehaaglijker dan ik in jaren was geweest. De chauffeur bleef zwijgen en uitte alleen zo nu en dan een soort gebrom. Opeens drong tot me door dat hij zich niet had voorgesteld. Misschien zat ik wel in de verkeerde auto! Nee, dat was onzin. Ik kon er niet uit en hij leek ervan overtuigd dat ik zijn passagier was.

Vier uur later stopten we eindelijk bij een gebouwtje, opgetrokken uit ijzeren golfplaat. Ervoor brandde een klein, smeulend vuur en twee vrouwen stonden op bij onze nadering. Ze waren aboriginals van middelbare leeftijd; ze waren klein, schaars gekleed en toonden een warme glimlach ter verwelkoming. De een droeg een hoofdband van waaronder het dikke krullende zwarte haar in alle richtingen ontsnapte. Ze leken beiden slank en atletisch, met ronde, volle gezichten waarin heldere bruine ogen straalden. Toen ik uit de jeep stapte, zei mijn chauffeur: ‘Tussen twee haakjes, ik ben de enige die Engels spreekt. Ik zal uw tolk zijn, uw vriend.’

Geweldig, dacht ik bij mezelf. Ik heb vijftienhonderd gulden uitgegeven aan een vliegreis, een hotelkamer en nieuwe kleren voor deze kennismaking met oorspronkelijke bewoners van Australië en nu kom ik tot de ontdekking dat ze niet eens Engels spreken, laat staan op de hoogte zijn van de laatste mode. Maar goed, ik was hier nu eenmaal, dus kon ik maar het beste proberen me aan te passen, hoewel ik diep in mijn hart wist dat dat erg moeilijk zou zijn.

De vrouwen spraken in korte, afgebeten en vreemde klanken die niet op zinnen leken, maar alleen op afzonderlijke woorden. Mijn tolk richtte zich tot mij en legde uit dat ik, om toestemming te krijgen de bijeenkomst bij te wonen, eerst gereinigd diende te worden. Ik begreep niet wat hij bedoelde. Het was waar dat ik bedekt was met dikke lagen stof en het erg warm had na de rit, maar dat scheen niet de betekenis te zijn.

Hij overhandigde me een lap stof die ik openvouwde om tot de ontdekking te komen dat het een soort voddige omslagdoek was. Er werd me gezegd dat ik mijn kleren uit moest doen en dat ding aan moest trekken. ‘Wat?’ vroeg ik ongelovig. ‘Meen je dat?’ Ernstig herhaalde hij de instructies. Ik keek rond naar een plaats om me te verkleden; er was niets. Wat kon ik doen? Ik was van te ver gekomen en had te veel ongemak verdragen om op dit punt voor de eer te bedanken. De jongeman wandelde weg. Och, wat zou het ook, dacht ik. Het zal in elk geval koeler zijn dan mijn kleren. Daarom trok ik zo discreet mogelijk mijn smoezelige nieuwe kleren uit, legde ze netjes opgevouwen op een stapel en sloeg het inheemse geval om. Mijn spullen legde ik op de dichtstbijzijnde steen, die even tevoren nog had gediend als zitplaats voor de wachtende vrouwen. Ik voelde me opgelaten in het kleurloze vod en had er spijt van dat ik zoveel geld had uitgegeven aan nieuwe kleren om een goede indruk te maken.

Daarna verscheen de jongeman weer. Hij had zich eveneens verkleed. Nu stond hij bijna naakt voor me, met alleen een doek om zich heen, als een soort zwembroek. Hij was op blote voeten, evenals de vrouwen bij het vuur. Hij kwam met nog meer instructies. Alles moest uit: schoenen, panty, onderkle-ding en al mijn sieraden, zelfs de haarspeldjes. Mijn nieuwsgierigheid verdween langzaam om plaats te maken voor bezorgdheid, maar ik deed wat me gezegd werd.

Ik weet nog dat ik mijn sieraden in de punt van een schoen stopte en ook dat ik iets deed wat vrouwen van nature schijnen te doen, hoewel ik zeker weet dat het ons niet geleerd is: ik stopte mijn ondergoed in het midden van de stapel kleren.

Er steeg een deken van dikke, grijze rook op uit de smeulende kolen toen er verse, groene takken op werden gegooid. De vrouw met de hoofdband pakte iets wat op de vleugel van een grote zwarte havik leek en vouwde die open tot een waaier. Ze wapperde ermee voor me heen en weer. De rook wervelde omhoog en benam me bijna de adem. Vervolgens beschreef ze een

cirkel met haar wijsvinger, hetgeen volgens mij ‘Draai je om’ betekende. Het rookritueel werd achter me herhaald. Daarna moest ik over het vuur heen stappen, dwars door de rook.

Ten slotte werd me duidelijk gemaakt dat ik gereinigd was en toestemming had om de metalen hut binnen te gaan. Terwijl mijn gebronsde mannelijke begeleider met me naar de ingang liep, zag ik dat dezelfde vrouw mijn hele stapel bezittingen oppakte. Ze hield alles boven de vlammen, keek naar me, glimlachte en terwijl onze ogen elkaar bleven vasthouden, liet ze de schatten los. Al mijn eigendommen vielen in het vuur! Toen gebaarde ze dat ik nog eens over het vuur en door de rook moest stappen.

Een ogenblik lang was ik als verdoofd; daarna slaakte ik een diepe zucht. Ik weet niet waarom ik niet protesteerde of erop af vloog om alles te redden. Maar ik deed het niet. De gezichtsuitdrukking van de vrouw duidde erop dat haar handeling niet boosaardig was. Het werd gedaan op de manier waarop men een vreemdeling een uniek bewijs van gastvrijheid schenkt. Ze weet gewoon niet beter, dacht ik. Ze begrijpt niets van credit cards of belangrijke papieren. Dankbaar herinnerde ik me dat ik mijn vliegticket in het hotel had gelaten. Ik wist dat ik daar ook andere kleren had. Ik zou het op de een of andere manier wel klaarspelen om, gekleed in deze lap, door de lobby te wandelen wanneer het zover was. Ook weet ik nog dat ik bij mezelf dacht: Marlo, je bent een flexibel mens. Dit is niet de moeite waard om er een maagzweer van te krijgen. Wel bedacht ik dat ik later zou proberen om een van mijn ringen uit de as te zoeken. Hopelijk zou het vuur doven en afkoelen voor we met de jeep teruggingen naar de stad.

Dat zou echter niet gebeuren.

Pas later zou ik de symboliek begrijpen van het afleggen van mijn waardevolle en volgens mij zeer noodzakelijke sieraden. Ik moest nog leren dat tijd voor deze mensen absoluut niets van doen heeft met de wijzers op het gouden, met diamanten bezette horloge dat nu voor eeuwig aan de aarde was toevertrouwd.

Nog later zou ik begrijpen dat het loslaten van gehechtheid aan voorwerpen en bepaalde overtuigingen al onuitwisbaar was vastgelegd als een zeer noodzakelijke stap in mijn proces op weg naar bestaan.

2

Op de proef gesteld

We gingen de open kant van de hut binnen, die drie wanden had en een dak. Er was geen echte deur en ramen waren ook niet nodig. Het bouwsel was simpelweg neergezet om schaduw te geven, of misschien om als onderkomen voor schapen te dienen. Binnen werd de hitte verhevigd door weer een vuur, in een kring van stenen. Niets wees erop dat de hut dagelijks door mensen werd gebruikt: er waren geen stoelen, er was geen ventilator en er lag geen vloer in. Ook elektriciteit was er niet. Alleen maar golfplaat, moeizaam bijeengehouden door een paar oude, vermolmde planken.

Ondanks het felle licht waaraan ik de afgelopen vier uur blootgesteld was geweest, wenden mijn ogen snel aan het schemerdonker en de rook. Er was een groep volwassen aboriginals binnen, sommigen zaten, anderen stonden op het zand. De mannen droegen kleurige, versierde hoofdbanden en rond hun bovenarmen en enkels waren veren bevestigd. Ze waren gekleed in een zelfde lendendoek als de chauffeur. Hij was niet beschilderd, maar de anderen hadden figuren op hun gezicht geverfd en over de lengte van hun armen en benen. Er was witte verf gebruikt om stippen, strepen en ingewikkelde figuren te maken. Tekeningen van hagedissen sierden hun armen, terwijl slangen, kangoe-

roes en vogels op hun benen en rug prijkten.

De vrouwen zagen er minder feestelijk uit. Ze leken ongeveer even groot als ik: 1.65 meter. De meesten waren ouder, hun huid had de kleur van romige melkchocolade en leek zacht en gezond. Ze hadden vrijwel allemaal kroezig haar dat dicht tegen hun schedel lag. Degenen die iets langer haar leken te hebben, droegen een smalle band, die kruiselings om hun hoofd was gewikkeld en de krullen stevig in bedwang hield. Een heel oude, witharige vrouw vlak bij de ingang had een slinger van bloemen om haar hals en enkels geschilderd. Het zag er artistiek uit: gedetailleerde bladeren en meeldraden in het midden van elke bloem. Ze hadden allemaal twee lappen stof om zich heen gewikkeld of een omslagdoek zoals ze mij hadden gegeven. Ik zag geen baby’s of jonge kinderen, alleen een jongen in de tienerleeftijd.

Mijn ogen werden getrokken naar de fraaist uitgedoste persoon in de hut, een man wiens zwarte haar grijze plekken vertoonde. Zijn keurige baard accentueerde de kracht en de waardigheid van zijn gezicht. Hij droeg een opvallend grote hoofdtooi van bonte papegaaieveren en hij had ook veren rond zijn armen en enkels. Er waren verscheidene voorwerpen om zijn middel gebonden en op zijn borst hing een ronde plaat, versierd met een ingewikkeld patroon van stenen en zaden. Verscheidene vrouwen hadden  soortgelijke, kleinere uitvoeringen als halssnoer.

Hij glimlachte en stak beide handen naar me uit. Toen ik in zijn zwarte fluwelen ogen keek, kreeg ik een gevoel van volkomen vrede en veiligheid. Ik geloof dat hij het vriendelijkste gezicht had dat ik ooit had gezien.

Mijn gevoelens waren echter tegenstrijdig. De beschilderde gezichten en de mannen met messcherpe speren achteraan in de hut wakkerden mijn toenemende angstgevoelens nog verder aan. Toch keek iedereen vriendelijk en de atmosfeer scheen rust en vriendschap uit te stralen. Ik probeerde de emotionele middenweg te vinden door mijn eigen stommiteit

-

te beoordelen. Dit leek in de verste verte niet op wat ik had verwacht. Zelfs in mijn dromen zou ik nooit zo’n dreigende atmosfeer te midden van zoveel ogenschijnlijk aardige mensen hebben kunnen bedenken. Was mijn camera nu maar niet in vlammen opgegaan. Ik had zulke mooie foto’s kunnen maken om in een album te plakken of om als dia’s te laten zien aan een toekomstig geboeid gehoor van familieleden of vrienden. Mijn gedachten keerden weer terug naar het vuur. Wat was er nog meer verbrand? Ik huiverde bij het idee: mijn internationaal rijbewijs, (oranje) Australisch papiergeld, het biljet van honderd dollar dat ik jarenlang in een geheim vakje van mijn portefeuille had bewaard en dat nog dateerde uit de tijd dat ik bij de telefoonmaatschappij werkte, een favoriete lippenstift die niet in dit land te koop was, mijn horloge met diamanten en de ring die tante Nola me op mijn achttiende verjaardag had gegeven, alles was voedsel voor het vuur geworden.

Mijn bezorgde gedachtengang werd onderbroken, toen ik aan de stam werd voorgesteld door de tolk, die Ooota bleek te heten. Hij sprak het uit met een langgerekte ‘Ooo’, bijna als ‘Oooooo’, en eindigde abrupt met ‘ta’.

De zachtaardige man met de ongelooflijke ogen werd door de aboriginals aangeduid als Stamoudste. Hij was niet de oudste man in de groep, maar de aanduiding lijkt meer op ons begrip opperhoofd.

Een vrouw begon met stokjes tegen elkaar te slaan, weldra gevolgd door een tweede en een derde. De speerdragers begonnen met de lange schachten in het zand te bonken en weer anderen klapten in hun handen. De hele groep begon ritmisch te zingen. Met een handgebaar werd ik uitgenodigd om op de vloer van aangestampt zand te gaan zitten. De groep begon met een corroboree, een feest. Wanneer een lied was afgelopen, volgde er weer een. Ik had nog niet gezien dat sommigen enkelbanden om hadden, gemaakt van grote peulen, maar nu viel het op omdat de gedroogde zaden die erin zaten, een ratelend geluid maakten. Op een bepaald moment danste er een enkele vrouw, daarna een hele groep. Soms dansten alleen de mannen, dan weer voegden de vrouwen zich bij hen. Ze beeldden hun geschiedenis voor me uit.

Eindelijk nam het tempo van de muziek af, de bewegingen werden veel trager. Toen hield alle beweging op. Alleen een heel sterk ritme, dat synchroon leek met het kloppen van mijn hart, bleef hoorbaar. Alle mensen zwegen en stonden stil. Ze keken naar hun leider. Hij stond op en kwam naar me toe lopen. Glimlachend bleef hij voor me staan. Er was een onbeschrijflijk gevoel van verbondenheid. Ik had het intuïtieve gevoel dat we oude vrienden waren, maar dat was natuurlijk niet waar. Ik denk dat zijn aanwezigheid ervoor zorgde dat ik me op mijn gemak en geaccepteerd voelde.

De Oudste nam een lange koker, gemaakt van de huid van een vogelbekdier, die om zijn middel hing en schudde die, terwijl hij hem omhoog hield. Daarna maakte hij het uiteinde open en gooide de inhoud op de grond. Om me heen lagen stenen, botjes, tanden, veren en ronde stukjes leer. Enkele stamleden hielpen om de plek aan te geven waar elk voorwerp terecht was gekomen. Ze gebruikten daarbij heel handig hun teen als een vinger om tekens op de aarden vloer te maken. De Oudste zei iets en gaf me de koker. Ik hield hem omhoog en schudde een paar maal. Daarna herhaalde ik wat hij had gedaan, opende de koker en wierp de inhoud over de grond, waarbij ik absoluut niet vooraf kon bepalen waar elk voorwerp belandde. Twee mannen, die op handen en knieën lagen, gebruikten de voet van een derde om te meten waar mijn voorwerpen waren gevallen, in vergelijking met die van de Oudste. Ik hoorde een paar aboriginals commentaar leveren, maar Ooota vertaalde niet wat er werd gezegd.

Die middag deden we verschillende proeven. Een daarvan, uitgevoerd met een vrucht, was erg indrukwekkend. Het was een vrucht met een dikke schil als die van een banaan, maar in de vorm van een peer. Ik kreeg de lichtgroene vrucht en er werd me gezegd dat ik hem moest vasthouden en zegenen. Wat be-

doelden ze daarmee? Ik had er geen idee van, dus in gedachten zei ik eenvoudig: ‘Lieve Heer, zegen alstublieft dit voedsel,’ en gaf het aan de Oudste terug. Hij nam een mes, sneed de top van de vrucht en begon hem te schillen. De schil viel niet naar buiten als bij een banaan, maar krulde om. Toen dat gebeurde, draaiden alle gezichten in mijn richting. Ik voelde me onbehaaglijk onder die starende ogen. Alsof ze het hadden geoefend, zeiden ze tegelijkertijd: ‘Ah’. Dat gebeurde telkens wanneer de Oudste de schil naar beneden trok. Ik wist niet of het een goed of een slecht ‘Ah’ was, maar ik kreeg de indruk dat de schil gewoonlijk niet omkrulde wanneer erin werd gesneden en dat ik, wat de proef ook mocht inhouden, een goede beurt had gemaakt.

Daarna kwam een jonge vrouw naar me toe met een bord vol stenen. Het was waarschijnlijk eerder een stuk karton dan een bord, maar er lagen zoveel stenen opgestapeld, dat ik het niet precies kon zien. Ooota keek me heel ernstig aan en zei: ‘Kies een steen. Kies hem met wijsheid. Hij heeft de kracht om je leven te redden.’

Onmiddellijk kreeg ik kippevel, hoewel mijn ledematen warm en bezweet waren. Mijn ingewanden reageerden op hun eigen manier. De samengetrokken maagspieren gaven te kennen: Wat betekent dat? De kracht om mijn leven te redden!

Ik bekeek de stenen. Ze leken allemaal op elkaar, geen ervan had iets bijzonders. Het waren gewone grijsrode kiezels, ter grootte van een muntstuk. Ik hoopte dat er een bij zou zijn die gloeide of iets speciaals had, maar nee. Dus ik moest doen alsof. Ik keek er gespannen naar, alsof ik ze heel serieus bestudeerde, koos er toen een die bovenop lag en hield die triomfantelijk omhoog. De gezichten om me heen straalden goedkeurend en in stilte verheugde ik me: ik heb de juiste steen!

Wat moest ik er nu mee doen? Ik kon hem niet laten vallen en hun gevoelens kwetsen. Deze steen betekende weliswaar niets voor mij, maar leek belangrijk voor hen. Ik had geen zak om hem in op te bergen, dus stak ik hem maar in de omslagdoek

tussen mijn borsten, dat was de enige plek die ik kon bedenken. Daarna vergat ik prompt de steen in zijn natuurlijke bergplaats.

Vervolgens doofden ze het vuur, legden de instrumenten opzij, verzamelden hun schaarse bezittingen en liepen naar buiten, de woestijn in. Hun bruine, bijna naakte lichamen glansden in het heldere zonlicht, toen ze zich achter elkaar opstelden om op weg te gaan. Het zag ernaar uit dat de bijeenkomst voorbij was: geen lunch, geen onderscheiding! Ooota was de laatste die wegliep. Na enkele meters keerde hij zich om en zei: ‘Kom. We vertrekken nu.’

‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik.

‘Op walkabout.’

‘Waar trekken jullie heen?’

‘Dwars door Australië.’

‘Geweldig! Hoe lang gaat dat duren?’

‘Ongeveer drie volle veranderingen van de maan.’

‘Bedoel je dat jullie drie maanden gaan lopen?’

‘Ja, drie maanden, min of meer.’

Ik zuchtte diep. Toen zei ik rustig tegen Ooota, die op een afstand bleef staan: ‘Hoor eens, dat klinkt leuk, maar weetje, ik kan niet meegaan. Vandaag is geen goede dag voor mij om te vertrekken. Ik heb verantwoordelijkheden, verplichtingen, de huur, de rekeningen van gas en elektriciteit moeten worden betaald. Ik heb geen voorbereidingen getroffen. Er is tijd nodig om van alles te regelen voor ik mee kan gaan op een trektocht of om te gaan kamperen. Misschien begrijp je het niet: ik ben geen Australische staatsburger, ik ben Amerikaanse. Wij kunnen niet zomaar naar het buitenland gaan en daar verdwijnen. Jullie immigratiebeambten zouden erdoor van streek raken en mijn regering zou er helikopters op uitsturen om me te zoeken. Misschien zou ik een andere keer, wanneer ik het lang genoeg van tevoren weet, met jullie mee kunnen gaan, maar niet vandaag. Ik kan vandaag niet meegaan. Dit is niet de goede dag ervoor.’

Ooota glimlachte. ‘Alles is geregeld. Iedereen die het moet weten, zal het weten. Mijn volk heeft jouw kreet om hulp gehoord. Als iemand van de stam tegen je had gestemd, zouden ze deze tocht niet maken. Je bent getest en geaccepteerd. Hoe buitengewoon groot die eer is, kan ik niet uitleggen. Je moet die ervaring meemaken. Het is het allerbelangrijkste dat je in dit leven zult doen. Je bent geboren om dit te doen. De Eenheid is werkzaam; het is jouw boodschap. Ik kan je niet meer vertellen. Kom, volg ons.’ Hij draaide zich om en liep weg.

Daar stond ik en ik tuurde over de Australische woestijn. Die was uitgestrekt, onherbergzaam en toch prachtig, en leek zich eindeloos uit te strekken. De jeep stond er, het sleuteltje stak erin. Maar van welke kant waren we gekomen? Urenlang had ik geen weg gezien, alleen eindeloos gedraai en gekronkel. Ik had geen schoenen, geen water, geen voedsel. In deze tijd van het jaar schommelde de temperatuur in de woestijn tussen de 38 en 54 graden Celsius. Ik was blij dat ze ervóór hadden gestemd om me te accepteren, maar hoe zat het met mijn stem? Het zag ernaar uit dat de beslissing niet bij mij lag.

Ik wilde niet gaan. Ze vroegen me mijn leven in hun handen te leggen. Dit waren mensen die ik nog maar net had ontmoet, met wie ik niet eens kon praten. Wat zou er gebeuren als ik mijn baan kwijtraakte? Het was al niet zo eenvoudig; ik had zelfs geen pensioen in het vooruitzicht! Het was krankzinnig! Natuurlijk kon ik niet gaan!

Ik dacht: ik durf te wedden dat deze bijeenkomst uit twee delen bestaat. Eerst doen ze spelletjes in deze hut, daarna gaan ze de woestijn in en spelen daar nog wat. Ze gaan niet ver; ze hebben geen eten. Het ergste wat er zou kunnen gebeuren, is dat ze van me verwachten dat ik de nacht ergens buiten doorbreng. Maar nee, dacht ik, ze hoeven maar een keer naar me te kijken om te kunnen zien dat ik geen kampeerder ben; ik ben meer het stadse schuimbad-type! Maar, ging ik verder, ik kan het wel als het moet! Ik zal er alleen wel iets van zeggen, want

ik heb mijn overnachting in het hotel al betaald. Ik zal ze vertellen dat ze me morgen moeten terugbrengen voordat ik moet uitchecken. Ik ben niet van plan om een extra dag te betalen om deze rare onopgevoede mensen ter wille te zijn.

Ik zag de groep aboriginals steeds verder weglopen en steeds kleiner worden. Er was geen tijd meer om volgens de methode van mijn sterrenbeeld Weegschaal de voors en tegens af te wegen. Hoe langer ik daar bleef staan bedenken wat ik moest doen, des te verder verdwenen ze uit het gezicht. De juiste woorden die ik gezegd heb, liggen nog steeds in mijn hersenen verankerd: ‘Okee, God, ik weet dat u een eigenaardig gevoel voor humor hebt, maar hier begrijp ik niets van!’

Met gevoelens die als een pingpongballetje heen en weer schoten tussen vrees, verbazing, ongeloof en pure verdoving, begon ik de stam aboriginals, die zich het Echte Volk noemt, achterna te lopen.

Ik was niet gebonden en gekneveld, maar ik voelde me een gevangene. Het begon erop te lijken dat ik het slachtoffer was van een gedwongen tocht naar het onbekende.

Natuurlijk schoeisel

Ik had nog maar een klein eindje gelopen toen ik een stekende pijn in mijn voet voelde, en toen ik omlaag keek, zag ik dat er doorns in mijn huid staken. Ik trok de scherpe punten eruit, maar merkte dat er bij elke stap die ik deed, nieuwe bij kwamen. Daarna probeerde ik op één voet voort te huppelen en tegelijkertijd de pijnlijke doorns uit de andere te trekken. Het moet een komisch gezicht zijn geweest voor de leden van de groep, die af en toe omkeken. Hun glimlach ging over in een brede grijns. Ooota was blijven staan om op me te wachten en zijn gelaatsuitdrukking drukte meer medegevoel uit. Hij zei: ‘Vergeet de pijn. Haal de doorns eruit wanneer we ons kamp opslaan. Leer pijn te verdragen. Richt je aandacht op iets anders. Later zullen we je voeten helpen. Je kunt nu niets doen. ’ Zijn woorden ‘Richt je aandacht op iets anders’ hadden voor mij een betekenis. Ik heb gewerkt met honderden mensen die pijn leden, in het bijzonder gedurende de afgelopen vijftien jaar als arts, gespecialiseerd in acupunctuur. In terminale situaties moet de patiënt een keuze maken tussen een verdovend middel dat hem bewusteloos maakt, of de toepassing van acupunctuur. Tijdens mijn cusus voor artsen die zieken thuis bezoeken, heb ik precies dezelfde woorden gebruikt. Ik verwachtte van mijn patiënten dat zij ertoe in staat waren en nu

verwachtte iemand het van mij. Het was gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar het lukte.

Na een poosje hielden we stil om even te rusten en ik merkte dat de meeste puntjes waren afgebroken. De sneden bloedden en er waren splinters onder mijn huid gedrongen. We liepen over spinifex. Plantkundigen noemen dat helmgras, omdat hiermee het zand bijeengehouden wordt en omdat het in leven blijft op plaatsen waar weinig water is, door opgerolde, messcherpe bladeren te vormen. Het woord ‘gras’ is uiterst misleidend. Dit spul lijkt op geen enkele grassoort die ik ken. Niet alleen kun je je snijden aan de sprieten, maar de punten lijken op de stekels van een cactus. Waar ze in mijn huid drongen, veroorzaakten ze een stekende rode zwelling. Gelukkig houd ik ervan om veel buitenshuis te zijn - ik was gebruind door de zon en liep vaak blootsvoets - maar mijn voetzolen waren niet voorbereid op de mishandeling die ze te wachten stond. De pijn hield aan en bloed in allerlei tinten, van helderrood tot donkerbruin, kleefde aan mijn voeten, al probeerde ik nog zo hard om mijn aandacht op iets anders te richten. Wanneer ik omlaag keek, kon ik de gebladderde lak op mijn teennagels niet meer onderscheiden van het bloed. Ten slotte werden mijn voeten gevoelloos.

We liepen in volkomen stilzwijgen. Het leek erg vreemd dat niemand een woord zei. Het zand was warm, maar niet overmatig heet. De zon was heet, maar niet onverdraaglijk. Van tijd tot tijd leek de wereld medelijden met me te krijgen door een licht briesje te laten waaien. Wanneer ik voor de groep uit keek, scheen er geen scherp afgetekende scheidingslijn tussen aarde en hemel te zijn. Dit uitzicht herhaalde zich in alle richtingen, als een aquarel, met een lucht die overvloeide in het zand. Mijn wetenschappelijke geest wilde die leegte meten met een kompas. Een wolkenformatie op een paar kilometer hoogte deed een eenzame boom aan de horizon op een ‘i’ met een punt erop lijken. Het enige geluid dat ik hoorde, was het geknerp van voeten op de grond. De eentonigheid werd af en toe doorbroken wanneer een of ander woestijndiertje zich bewoog in een bosje waar we langs kwamen. Een grote bruine valk verscheen uit het niets en bleef trage cirkels beschrijven, waarbij hij zo nu en dan boven mijn hoofd omlaag dook. Ik had het gevoel dat hij mijn persoonlijke vorderingen in het oog hield. Hij dook niet boven een van de anderen, maar ik zag er natuurlijk anders uit. Ik kon me voorstellen dat hij mij misschien van dichtbij zou willen bekijken.

Zonder enige waarschuwing sloeg de hele colonne plotseling af en beschreef een rechte hoek. Het verbaasde me. Er was geen woord gezegd over een koersverandering. Iedereen scheen het te voelen, behalve ik. Ik dacht dat ze dit spoor misschien goed kenden, maar het was duidelijk dat we geen pad volgden. We zwierven door de woestijn.

Een wervelwind van gedachten tolde door mijn hoofd. In de stilte was het gemakkelijk om mijn gedachten van het ene onderwerp op het andere te laten overgaan. Gebeurt dit echt? Misschien is het een droom. Ze zeiden: dwars door Australië lopen. Dat is niet mogelijk! Maanden achtereen lopen! Dat is ook niet waarschijnlijk. Ze hadden mijn kreet om hulp gehoord. Wat betekende dat? Ik zou geboren zijn om dit te doen? Wat een grap. Het was niet mijn levensdoel om te lijden tijdens een expeditie in de binnenlanden. Ik was ook bezorgd over de ongerustheid die mijn verdwijning teweeg zou brengen bij mijn kinderen, in het bijzonder bij mijn dochter. We stonden elkaar zeer na. Ik dacht aan mijn hospita, een forse oudere matrone. Als ik mijn huur niet op tijd betaalde, zou zij me wel helpen om het te regelen met de huiseigenaar. Vorige week had ik nog een tv en een videorecorder gehuurd. Weghalen wegens wanbetaling zou een unieke ervaring zijn!

Op dat moment kon ik niet geloven dat we langer zouden wegblijven dan op zijn hoogst één dag. Er was uiteindelijk niets te zien wat op eten of drinken leek. Ik lachte hardop. Een privé-grapje. Hoe vaak had ik niet gezegd dat ik zo graag een exotische reis wilde winnen met alles erop en eraan! Nu was het zover. Alles was voor me georganiseerd. Ik had niet eens een tandenborstel of een stel schone kleren hoeven in te pakken. Dit was dan wel niet precies wat ik me had voorgesteld, maar het was wel iets waar ik dikwijls over had gesproken. Naarmate de dag verstreek, had ik zoveel wonden onder en aan de zijkant van mijn voeten, dat de sneden, het opgedroogde bloed en de opgezwollen plekken lelijke, gevoelloze, verkleurde bulten vormden. Mijn benen waren stijf, mijn schouders waren verbrand en pijnlijk, en mijn gezicht en armen rood en rauw. We liepen die dag ongeveer drie uren. Vaak dacht ik dat ik het niet meer kon volhouden en dat ik, als ik nu niet snel zou kunnen gaan zitten, zou instorten. Maar dan gebeurde er weer iets dat mijn aandacht trok. De valk kwam terug met zijn griezelige gekrijs vlak boven mijn hoofd, of iemand kwam naast me lopen en bood me een slok water aan uit een zak van een mij onbekend materiaal, die hij aan een koord om zijn nek of om zijn middel droeg. Op wonderbaarlijke wijze gaf die afleiding me telkens weer vleugels, ik kreeg er nieuwe kracht door, een duwtje in de rug. Eindelijk brak het moment aan om stil te houden voor de nacht.

Iedereen was meteen druk bezig. Er werd een vuur aangelegd, zonder lucifers, maar door een methode toe te passen die ik me herinnerde uit het handboek voor padvinders. Ik had nooit geprobeerd een tak in een stuk hout met een gleuf rond te draaien om een vonk te krijgen. Onze leiders konden er niet mee overweg. Ze kregen de tak nauwelijks warm genoeg om een klein vlammetje te ontsteken en wanneer erop geblazen werd, koelde het alleen maar af en werd de warmte niet verspreid. Deze mensen waren echter experts. Sommigen verzamelden brandhout en anderen zochten planten bijeen. Twee mannen hadden de hele middag samen een last gedragen. Ze hadden een kleurloze lap stof over twee lange speren gedrapeerd, zodat er een zak ontstond. Deze bevatte een aantal voorwerpen, die terwijl we liepen, uitstulpten als reusachtige knikkers. Nu legden ze hem neer en haalden er verscheidene dingen uit.

Een stokoude vrouw kwam naar me toe. Ze leek even oud als mijn grootmoeder, in de negentig. Haar haren waren sneeuwwit en haar gezicht was een en al vriendelijke rimpel. Ze had een mager lichaam, maar leek sterk en lenig, en haar voeten waren zo droog en hard, dat ze bijna op een soort hoeven leken. Ik had haar eerder gezien. Zij was degene met de fraaie beschildering rond haar hals en om haar enkels. Nu pakte ze een zakje van slangehuid, dat ze aan een koord om haar middel had gebonden, en goot iets dat leek op ontkleurde vaseline in haar handpalm. Ik begreep dat het een mengsel was van olie uit verschillende bladeren. De vrouw wees op mijn voeten en ik knikte ten teken dat ik hulp nodig had. Ze ging voor me zitten, nam mijn voeten op haar schoot, wreef het zalfje in de gezwollen plekken en begon te zingen. Het was een kalmerende melodie, zoiets als een slaapliedje dat een moeder voor haar baby zingt. Ik vroeg Ooota wat de woorden betekenden. ‘Het is een verontschuldiging aan je voeten. Ze vertelt ze hoe je ze op prijs stelt. Ze vertelt dat iedereen in deze groep je voeten waardeert en ze vraagt je voeten om weer gezond en sterk te worden. Ze maakt speciale geluiden om wonden en sneden te genezen. Ze zingt ook op een bepaalde toonhoogte, zodat het vocht uit de zwellingen zal wegtrekken en ze vraagt of je voeten erg sterk en hard willen worden.’

Het was geen verbeelding. De brandende, stekende, rauwe plekken voelden al beter aan en geleidelijk voelde ik verlichting. Terwijl ik daar zat, met mijn voeten in de schoot van deze grootmoeder, begon ik voor mezelf de realiteit van de ervaringen van vandaag te analyseren. Hoe was dit gekomen? Waar was het allemaal begonnen?

Op uw plaatsen, klaar, af!

Het was begonnen in Kansas City. De herinnering aan die ochtend staat haarscherp in mijn geheugen gegrift. De zon had besloten ons met haar aanwezigheid te vereren na zich al een paar dagen te hebben schuilgehouden. Ik was vroeg naar de praktijk gegaan om een schema op te stellen voor patiënten die een speciale behandeling nodig hadden. Het zou nog twee uur duren voor de receptioniste kwam, en ik vond het altijd prettig om mijn zaken rustig te kunnen voorbereiden.

Toen ik de sleutel in de buitendeur stak, hoorde ik de telefoon. Zou er een spoedgeval zijn? Wie zou er zo vroeg bellen? Ik rende naar mijn kamer en pakte de telefoon, terwijl ik met mijn andere hand het licht aanknipte.

Ik werd begroet door een enthousiaste mannenstem. Het was een collega uit Australië die ik had ontmoet op een artsencon-ferentie in Californië.

‘Hoi. Hoe zou je het vinden om een paar jaar in Australië te komen werken?’

Ik was sprakeloos en liet bijna de telefoon vallen.

‘Ben je er nog?’ vroeg de opbeller.

‘J-j-ja,’ kon ik maar net uitbrengen. ‘Vertel eens, wat is de bedoeling?’

‘Ik was onder de indruk van je unieke programma voor pre-

ventieve geneeskunde, dat ik er hier met mijn collega’s over gesproken heb. Ze hebben gevraagd of ik je wilde bellen. We zouden graag willen dat je probeert om een visum voor vijf jaar te krijgen en dan naar ons toe komt. Je zou cursusmateriaal kunnen schrijven en lesgeven in het kader van ons programma voor sociale gezondheidszorg. Het zou geweldig zijn als we dat zouden kunnen aanvullen en het zou jou bovendien de gelegenheid geven een paar jaar in een ander land door te brengen.’

Het idee om mijn moderne huis aan het meer, een gevestigde artsenpraktijk en patiënten die door de jaren heen vrienden waren geworden, achter te laten, kwam als een schok. Het was waar dat ik zeer geïnteresseerd was in een systeem van gezondheidszorg waarin alle disciplines samenwerken, zonder de gebruikelijke kloof tussen de traditionele geneeskunde en natuurgeneeswijzen. Zou ik daarginds gelijkgestemde mensen aantreffen die werkelijk hart hadden voor gezondheid en geneeskunde, die datgene wilden doen wat het beste was voor de patiënt, of zou ik daar verwikkeld raken in weer een nieuwe vorm van negatieve manipulatie, zoals die in de Verenigde Staten was ontstaan?

Ik raakte wel enorm opgewonden bij de gedachte aan Australië. Zover mijn herinnering terugging, had ik alle boeken gelezen die ik kon vinden over het land van onze tegenvoeters. Helaas waren er maar weinig te vinden. In de dierentuin ging ik altijd kijken naar de kangoeroe en als ik maar even de kans kreeg, naar een koala. Een reis naar dat land was de vervulling van een lang gekoesterde droom. Ik was een zelfverzekerde, ontwikkelde vrouw met een eigen inkomen en zolang ik me kon herinneren had het verlangen in mijn hart geleefd om het werelddeel aan de andere kant van de aardbol te bezoeken. ‘Denk erover na,’ drong de Australische stem aan. ‘Ik bel je over een week of twee terug.’

Het tijdstip was perfect gekozen. Juist twee weken tevoren hadden mijn dochter en haar verloofde hun huwelijk aange-

kondigd. Dat betekende dat ik voor het eerst van mijn leven als volwassene de vrijheid had om overal ter wereld te gaan wonen, en dat ik alles kon doen wat ik graag wilde. Mijn zoon en dochter zouden, als gewoonlijk, achter me staan. Na de scheiding waren het meer twee goede vrienden geworden dan mijn kinderen. Nu waren beiden zelfstandige jonge volwassenen en kon mijn liefste wens werkelijkheid worden.

Zes weken later was het huwelijk gesloten, had ik de praktijk overgedaan en stond ik met mijn dochter en een goede vriendin op het vliegveld. Het was een vreemde gewaarwording. Voor het eerst in jaren had ik geen auto, geen huis en geen sleutels, zelfs niet van mijn koffers, die waren voorzien van cijfersloten. Ik had al mijn aardse bezittingen weggedaan, op een paar dingen na, die waren opgeslagen. De familiestukken waren veilig ondergebracht bij mijn zuster Patci. Mijn vriendin Jana gaf me een boek voor onderweg en omhelsde me. Dochter Carri nam nog een laatste foto en daarna liep ik de vliegtuigtrap op, op weg naar het avontuur in dat andere continent. Ik had geen vermoeden van wat me te wachten stond. Mijn moeder zei altijd: ‘Kies verstandig, want het zou best eens kunnen datje krijgt waar je om vraagt.’ Hoewel zij al jaren geleden was overleden, begon ik op de dag van mijn vertrek pas de ware betekenis van haar zo vaak herhaalde uitspraak te begrijpen.

De vlucht van het Midden-Westen van de Verenigde Staten naar Australië is erg lang. Gelukkig voor de passagiers moeten zelfs de grote straalvliegtuigen af en toe een tussenlanding maken om te tanken, zodat we frisse lucht konden happen in Hawaii en later nog een keer op de Fiji-eilanden. De Qantasjet was erg gerieflijk en we kregen de nieuwste Amerikaanse films te zien. Toch was het een hele zit.

In Australië is het zeventien uur later dan in de Verenigde Staten. Je vliegt letterlijk de volgende dag tegemoet. Tijdens de vlucht bedacht ik dat we in ieder geval zeker wisten dat de wereld morgen nog steeds zou bestaan! In het enorme land dat

voor ons lag, was het al morgen. Geen wonder dat zeevaarders in het verleden uitbundig feestvierden bij het passeren van de evenaar, de denkbeeldige lijn op zee waar de tijd begint. Zelfs vandaag is het nog een unieke ervaring.

Eemaal op Australische bodem werden het hele vliegtuig en alle passagiers met een desinfecterend middel bespoten om mogelijke besmetting van dit geïsoleerde werelddeel te voorkomen. Niemand van het reisbureau had me hier op voorbereid. Toen het vliegtuig landde, werd ons gevraagd om te blijven zitten. Twee personeelsleden van de gronddienst liepen van de cockpit tot de staart van het vliegtuig en sproeiden met spuitbussen boven onze hoofden. Ik had begrip voor het Australische standpunt, maar op de een of andere manier kwam de vergelijking van mijn lichaam met een schadelijk insekt toch onprettig over. Wat een welkom!

Buiten het vliegveld zag het er bijna net zo uit als thuis. Ik kon me bijna voorstellen dat ik nog steeds in de Verenigde Staten was, alleen het verkeer zoefde langs in tegenovergestelde richting. De taxichauffeur zat aan de rechterkant achter het stuur. Hij wees me een geldwisselautomaat waar ik biljetten kreeg die te groot waren voor mijn portefeuille, maar veel kleuriger dan onze groene flappen, en de muntstukken van twee en die van twintig cent zagen er leuk uit.

In de paar dagen na mijn aankomst merkte ik dat het totaal geen probleem was om aan Australië te wennen. Alle grote steden liggen aan de kust. Iedereen houdt van het strand en van watersport. Het land telt bijna evenveel vierkante kilometers als de Verenigde Staten en heeft dezelfde vorm, maar het binnenland bestaat uit onherbergzaam niemandsland. Ik kende de Amerikaanse Painted Desert en Death Valley. De bewoners van Australië hebben er vaak moeite mee zich voor te stellen dat er in het hart van ons land tarwe groeit en, rij na rij, hoge, gele maïs. Hun binnenland is zo weinig geschikt voor menselijke bewoning dat de Vliegende Dokters het razend druk hebben. De piloten worden zelfs uitgestuurd op hulpex-

pedities met benzine of reserveonderdelen voor gestrande automobilisten. Mensen worden per vliegtuig opgehaald wanneer ze medische verzorging nodig hebben, en er zijn geen ziekenhuizen binnen een straal van honderden kilometers. Er is zelfs schoolradio, zodat kinderen in de afgelegen gebieden toch onderwijs kunnen ontvangen.

Ik vond de steden erg modern, met Hilton-, Holiday Inn- en Ramada-hotels, overdekte winkelcentra, goede modezaken en snelverkeer. Het eten was anders. Volgens mij zijn ze nog bezig om imitaties van bekende gerechten te leren maken, maar soms zijn die imitaties erg goed want ik kreeg wel ergens een heerlijke shepherd’s pie, zoals ik die kende uit Engeland. Er werd zelden water bij de maaltijden geserveerd zoals in Amerika en er waren nooit ijsblokjes.

In de spreektaal worden heel andere uitdrukkingen gebruikt dan bij ons, zoals fair dinkum voor oké, chook voor kip, tinny voor een blikje bier of joey voor baby-kangoeroe. Het klinkt ook vreemd dat ze in de winkels eerst ‘dank u wèl’ zeggen en dan ‘alstublieft’: ‘Dat is dan één dollar, dank u,’ zegt een winkelmeisje.

Bier is de nationale drank bij uitstek. Ik heb er persoonlijk nooit veel om gegeven, dus ik heb niet alle soorten geprobeerd waar ze zo trots op zijn. Elke Australische staat heeft zijn eigen brouwerij en de bevolking is erg trouw aan het eigen merk, bijvoorbeeld Foster’s Lager ofFour X.

De Australiërs gebruiken verschillende woorden voor bepaalde nationaliteiten. Amerikanen worden dikwijls aangeduid als Yanks, een inwoner van Nieuw-Zeeland als een Kiwi en de Engelsen als Bloody Poms. Iemand vertelde me dat pom te maken had met de rode pluimen die door de Europese militairen werden gedragen, maar iemand anders zei dat het afkomstig was van de letters pom op de kleding van de gevangenen die in de negentiende eeuw uit Engeland aankwamen, en die Prisoner of His Majesty (Zijne Majesteits gevangene) betekenden.

Het leukste van de Australiërs vond ik hun zangerige taaltje. Natuurlijk hielden zij vol dat ik degene was met een accent. Ik vond de mensen erg vriendelijk. Ze zorgen ervoor dat vreemdelingen snel thuis raken; je voelt je meteen welkom.

De eerste paar dagen logeerde ik in verschillende hotels. Telkens wanneer ik me ergens had ingeschreven, gaven ze me een metalen kannetje met melk. Het viel me op dat iedere gast er een kreeg. In de kamer trof ik een elektrische theepot, theezakjes en suiker aan. De Australiërs houden blijkbaar van thee met melk en suiker. Ik kwam er al snel achter dat een kop koffie die smaakte zoals we dat in Amerika gewend zijn, niet te krijgen was.

De eerste keer dat ik een motel probeerde, vroeg de eigenaar of ik het ontbijt wilde bestellen en liet me een handgeschreven menukaart zien. Ik deed mijn bestelling en hij vroeg me hoe laat ik het wilde hebben, waarna hij beloofde dat het op mijn kamer gebracht zou worden. De volgende morgen hoorde ik, terwijl ik een bad nam, voetstappen die mijn deur naderden, maar er kwam niemand binnen. Ik wachtte tot er geklopt werd, maar dat gebeurde niet, er klonk alleen een geluid alsof er een deur werd dichtgeslagen. Terwijl ik me afdroogde, rook ik eten. Ik zocht overal maar kon niets vinden. De geur bleef, dus ik dacht dat die uit de kamer naast de mijne kwam.

Na ongeveer een uur had ik alles in orde gemaakt voor de komende dag en mijn koffer opnieuw ingepakt. Terwijl ik die in mijn gehuurde auto zette, kwam er een jongeman naar me toe.

‘Goedemorgen, was uw ontbijt naar wens?’ vroeg hij.

Ik lachte tegen hem en zei: ‘Er was zeker een misverstand. Ik heb geen ontbijt gekregen.’

‘Ja hoor, hier staat het. Ik heb het zelf gebracht,’ zei hij, terwijl hij naar de buitenwand van mijn kamer liep en een knop omdraaide. Er bleek een kastje achter te zitten waarin een keurig opgemaakte schaal stond met steenkoude roereieren. Daarna ging hij de kamer in en deed een kastdeur open, zodat ik de

rubberachtige substantie weer zag staan. We moesten er allebei om lachen. Ik had mijn ontbijt wel geroken, maar het niet kunnen vinden. Dat was de eerste van de vele verrassingen die Australië voor me in petto had.

De Aussies waren aardig. Ze deden hun best om me te helpen bij het zoeken naar een huurhuis. We vonden er een in een goed onderhouden buitenwijk. Alle huizen in de buurt waren ongeveer in dezelfde periode gebouwd: witte bungalows met een veranda aan voor- en zijkant. Geen enkel huis was oorspronkelijk voorzien van sloten. De badkamers waren anders dan wij gewend zijn, met alleen een ligbad en een wastafel, en het toilet in een apart vertrekje. Er waren geen ingebouwde kasten, maar het huis had een aantal ouderwetse losse kleerkasten. De elektrische apparaten die ik had meegebracht, kon ik niet gebruiken. De stroomsterkte is anders en de stekkers hebben een andere vorm. Ik moest een nieuwe haardroger en een krultang kopen.

De achtertuin stond vol met exotische planten en bomen, die vanwege het warme klimaat het hele jaar door bloeien, ’sNachts kwamen padden van de geur van de bladeren genieten en hun aantal leek elke maand toe te nemen. Ze vormen een nationale plaag en zijn moeilijk onder controle te houden, en daarom worden ze per stadsdeel uitgeroeid. Mijn tuin was blijkbaar een toevluchtsoord voor ze.

De Australiërs lieten me kennis maken met bowling, een sport die buiten wordt beoefend en waarbij de spelers geheel in het wit gekleed gaan. Er waren winkels waar niets anders werd verkocht dan witte overhemden en blouses, witte rokken en broeken, witte schoenen en sokken, en zelfs witte hoeden. Ik was blij dat ik eindelijk achter de reden voor die merkwaardige, beperkte soort koopwaar kwam. Ze namen me ook mee naar een voetbalwedstrijd volgens Australische regels. Het ging er echt ruw aan toe. Alle voetballers die ik tot dusver had gezien, droegen dik opgevulde kleding en hadden helmen op die hun gezicht compleet bedekten. Deze mannen hadden

korte broeken aan, shirts met korte mouwen en gebruikten geen beschermers. Op het strand zag ik mannen met een rubber kap op, die onder hun kin was vastgemaakt. Ze bleken van de reddingsbrigade te zijn. Ze hebben ook een speciale reddingsbrigade die in actie komt wanneer er haaien zijn. Opgegeten worden door een haai is geen alledaagse gebeurtenis, maar het probleem is groot genoeg om er mensen speciaal voor op te leiden.

Australië is het vlakste en droogste werelddeel. De bergen reiken tot de kust, zodat de meeste regen die valt, naar zee wegstroomt en negentig procent van het land vrijwel onvruchtbaar is. Je kunt ruim drieduizend kilometer van Sydney naar Perth vliegen en vanuit de lucht geen enkele stad zien.

Ik reisde alle grote steden van het continent af voor het gezondheidsprogramma waarbij ik was ingeschakeld. In de Verenigde Staten had ik een speciale microscoop die gebruikt kon worden om gewoon bloed te bekijken, zonder dat er iets aan toegevoegd of uitgehaald is. Een druppel is voldoende om vele aspecten van het bloed van de patiënt letterlijk in beweging te zien. We verbonden de microscoop met een videocamera en een projectiescherm. Naast de dokter gezeten konden patiënten hun witte en rode bloedlichaampjes, bacteriën of vet op de achtergrond zien. Ik ging als volgt te werk: ik nam bloed af, liet de patiënten hun eigen bloed zien en vroeg daarna aan rokers om naar buiten te gaan en een sigaret te roken. Na enkele ogenblikken nam ik opnieuw bloed af en dan konden ze zien welke invloed een sigaret had. Het systeem is heel effectief om mensen meer verantwoordelijkheid bij te brengen voor hun eigen gezondheid. Artsen kunnen het in veel gevallen toepassen. Ze kunnen iemand bijvoorbeeld de hoeveelheid vet in zijn bloed laten zien of een trage immuniteitsreactie, om daarna met de patiënt te overleggen wat hij kan doen om zichzelf te helpen. In de Verenigde Staten worden de kosten voor preventieve maatregelen echter niet gedekt door de verzekeringsmaatschappijen, zodat de patiënten dit zelf moeten be-

kostigen. We hoopten dat men in Australië soepeler zou zijn. Mijn taak was deze techniek te demonstreren, de apparatuur te importeren en te verzekeren, de instructies te schrijven en ten slotte de artsen op te leiden. Het was een belangrijk project en ik vond het een prettige opdracht om aan mee te werken.

Op een zaterdagmiddag ging ik naar het museum voor natuurwetenschappen. De gids was een lange, chic geklede vrouw die veel interesse toonde voor de Verenigde Staten. We maakten een praatje en na enige tijd raakten wij goed bevriend. Op een dag spraken we af om samen te gaan lunchen en zij stelde voor om naar een bijzondere tearoom te gaan in het centrum van de stad waar de bezoekers hun toekomst konden laten voorspellen. Ik weet nog dat ik er zat te wachten tot mijn vriendin kwam opdagen en ik dacht dat ik, die er altijd voor zorgde op tijd te zijn, kennissen scheen aan te trekken die voortdurend overal te laat kwamen. Het was al bijna sluitingstijd en ze zou vast niet meer komen. Ik bukte me om mijn tas op te rapen van de grond, waar ik hem drie kwartier eerder had neergezet. Een lange, magere jongeman met een donkere huidkleur die geheel in het wit was gekleed, van zijn in sandalen gestoken voeten tot de tulband om zijn hoofd, kwam naar mijn tafeltje gelopen.

‘Ik heb nu tijd om uw hand te lezen,’ zei hij met een zachte stem.

‘O, ik zit op een vriendin te wachten, maar het lijkt erop dat ze niet meer komt. Ik kom nog wel eens terug. ’

‘Soms komt zoiets wel goed uit,’ merkte hij op, terwijl hij de stoel tegenover me onder het ronde tafeltje voor twee personen vandaan trok. Hij ging zitten, pakte mijn hand, draaide die met de palm naar boven en begon met zijn voorspelling. Hij keek niet naar mijn hand; zijn ogen bleven strak op de mijne gevestigd.

‘De reden waarom u hiernaartoe bent gekomen, niet naar deze tearoom maar naar dit werelddeel, is door het lot be-

paald. U hebt erin toegestemd om hier iemand te ontmoeten, in uw beider voordeel. Deze afspraak werd gemaakt voor u beiden werd geboren. Om precies te zijn, u bent allebei op hetzelfde ogenblik geboren, u aan de andere kant van de wereld en de ander hier in Australië. De overeenkomst werd gemaakt op het hoogste niveau van uw eeuwige wezen. U sprak af elkaar niet te zullen opzoeken tot er vijftig jaar zou zijn verstreken. De tijd is nu gekomen. Wanneer u elkaar ontmoet, zal er onmiddellijke herkenning plaatsvinden op geestelijk niveau. Dat is alles wat ik u kan vertellen.’

Hij stond op en liep weg door de deur die, naar ik aannam, naar de keuken van het restaurant leidde. Ik was sprakeloos. Niets van wat hij had gezegd, leek ergens op te slaan, maar hij sprak met zoveel autoriteit, dat ik me gedwongen voelde het ter harte te nemen.

Het voorval werd nog vreemder toen mijn vriendin die avond opbelde om zich te verontschuldigen en uit te leggen waarom ze onze lunchafspraak niet was nagekomen. Ze vond het leuk om te horen wat er gebeurd was en nam zich voor de waarzegger de volgende dag op te zoeken en hem om een voorspelling voor haar eigen toekomst te vragen.

Toen ze de volgende dag weer belde, was haar enthousiasme omgeslagen in twijfel. ‘Er zijn geen mannelijke waarzeggers in de tearoom,’ zei ze. ‘Ze hebben elke dag iemand anders, maar dat zijn allemaal vrouwen. Dinsdag zat Rose er, en die doet niet aan handlezen, zij legt de kaart. Weetje wel zeker dat je op het goede adres bent geweest?’

Ik was toch niet gek! Ik heb waarzeggerij altijd zuiver als amusement beschouwd, maar één ding was zeker: die jongeman was geen spookverschijning. Och, Australiërs denken toch al dat Yanks geschift zijn. Trouwens, niemand neemt die voorspellingen serieus; ze zijn alleen maar leuk, en in Australië zijn er zoveel leuke dingen te doen.

5

Hogerop

Er was één ding aan het land dat me niet beviel. Ik had de indruk dat de oorspronkelijke bewoners of oerbewoners, de mensen met hun donkere huid die aboriginals werden genoemd, nog steeds werden gediscrimineerd. Ze werden min of meer op dezelfde manier behandeld als de Indianen bij ons in de Verenigde Staten. De grond die ze toegewezen kregen in het binnenland is waardeloos zand en hun gebied in het noordelijke territorium bestaat uit ruwe rotsen en struikgewas. Het enige redelijke gebied dat daarnaast als hun land wordt beschouwd, is uitgeroepen tot nationaal park, zodat ze het moeten delen met de toeristen.

Bij sociale evenementen zag ik geen aboriginals en hun kinderen liepen niet tussen de schoolkinderen in uniform op straat. Op zondag trof ik ze niet aan in de kerk, hoewel ik diensten van verschillende genootschappen bijwoonde. Ik zag geen oerbewoners werken als winkelbediende, op het postkantoor of als verkoper in de grote warenhuizen. In de overheidsgebouwen waar ik moest zijn, waren geen aboriginals als employé werkzaam, en evenmin werkten ze bij benzinestations of in zelfbedieningsrestaurants. Blijkbaar woonden er maar weinig in de stad. Soms waren oerbewoners te zien op plaatsen waar veel toeristen kwamen. Vakantiegangers vergaapten

*

Zich aan deze mensen bij de grote schapenfokkerijen, waar ze als hulpjes werken en jackaroos worden genoemd. Ik hoorde dat wanneer een veehouder af en toe ontdekt dat een rond-trekkende groep aboriginals een schaap heeft gedood, hij geen aanklacht indient. De oerbewoners nemen alleen datgene weg wat nodig is om te eten. Bovendien gaat het verhaal dat aboriginals beschikken over bovennatuurlijke krachten om wraak te nemen.

Op een avond zag ik een groep halfbloed jongens van een jaar of twintig die benzine in blikjes goten en die vervolgens opsnoven, terwijl ze naar het centrum van de stad liepen. Het was duidelijk dat ze high werden van de dampen. Benzine is een mengsel van koolwaterstoffen en chemicaliën waarvan ik wist dat ze schade kunnen toebrengen aan beenmerg, lever, nieren, ruggemerg en het gehele centrale zenuwstelsel. Maar niemand deed iets, die avond op het plein. Ik ook niet. Ik zei niets en probeerde niet om hen met hun stompzinnige spel te laten ophouden.

Later hoorde ik dat een van de jongens die ik had gezien, was overleden als gevolg van loodvergiftiging en ademhalingsmoeilijkheden. Ik ging naar het mortuarium waar de stoffelijke resten lagen opgebaard en voelde me zo ellendig alsof ik een goede vriend had verloren. Voor iemand als ik, die mijn hele leven had geprobeerd om ziekten te voorkomen, leek het dat het verlies van de eigen cultuur en het gebrek aan een doel in het leven factoren waren die hadden bijgedragen tot het spel met de dood. Wat me het meest dwars zat, was dat ik had toegekeken en geen vinger had uitgestoken om hen tegen te houden.

Ik praatte erover met Geoff, mijn nieuwe Australische vriend. Hij was eigenaar van een groot autobedrijf, hij was van mijn leeftijd, ongetrouwd en erg aantrekkelijk, de Robert Redford van Australië. We waren al een paar keer samen uit geweest en tijdens een etentje bij kaarslicht, na afloop van een concert, vroeg ik hem of het grote publiek er enig idee van had wat er gaande was. Probeerde niemand er iets aan te doen?

Hij zei: ‘Ja, het is triest, maar er is niets aan te doen. Je begrijpt de abo’s niet. Het zijn primitieve, wilde stammen. We hebben aangeboden om ze iets te leren. Missionarissen zijn jaren bezig geweest om te proberen ze te bekeren. In het verleden waren het kannibalen. Ook nu nog willen ze hun oude gebruiken en overtuigingen niet loslaten. De meesten geven de voorkeur aan de ontberingen in de woestijn. Het is een hard land, maar dit is ook het hardste volk ter wereld. Degenen die proberen in twee culturen tegelijk te leven, redden het niet. Het is waar dat het een uitstervend ras is. Hun aantal neemt af, maar dat is hun eigen keuze. Het zijn hopeloos ongeletterde mensen zonder ambities of hang naar succes. Na tweehonderd jaar hebben ze zich nog steeds niet aangepast. Erger nog: ze proberen het ook niet. In zaken zijn ze onbetrouwbaar, je kunt niet op ze rekenen. Het lijkt wel of ze geen gevoel voor tijd hebben. Geloof me, er is niets watje kunt doen om ze te motiveren.’

Er gingen een paar dagen voorbij waarin ik de gedachte aan de overleden jongen niet uit mijn hoofd kon zetten. Ik sprak over mijn bezorgdheid met een vrouwelijke collega die net als ik bezig was met een speciaal project in de gezondheidszorg. Bij haar werk had ze te maken met oudere aboriginals. Ze documenteerde wilde planten, kruiden en bloemen om uit te zoeken of zij wetenschappelijk kon aantonen dat deze ziekten konden voorkomen of genezen. De oerbewoners waren autoriteiten op dat gebied. De statistiek betreffende hun hoge leeftijd en weinig voorkomende ouderdomskwalen spraken voor zich. Mijn collega bevestigde dat er weinig voortgang was gemaakt met serieuze integratie van de rassen. Ze was bereid me te helpen als ik wilde proberen om er iets aan te doen, voor zover dat mogelijk was voor één persoon.

We nodigden tweeëntwintig jonge halfbloed aboriginals uit voor een bijeenkomst. Mijn collega stelde me aan hen voor en ik vertelde die avond iets over vrij ondernemerschap dat werd gesteund door de regering en een organisatie die zich ten doel stelde de minder bedeelde stadsjeugd te helpen. De bedoeling

#

was om een produkt te vinden dat de groep kon maken. Ik zou hen leren de grondstoffen te kopen, een werkgroep te organiseren, een artikel te maken, en dit te verkopen. Bovendien zou ik hen wegwijs maken in de zaken- en bankwereld. Ze waren geïnteresseerd.

Tijdens de volgende vergadering bespraken we de produkten die we eventueel zouden kunnen maken. Toen ik klein was, woonden mijn grootouders in Iowa. Ik herinnerde me dat mijn oma het raam omhoogschoof, een kleine verstelbare hor pakte, hem uitschoof tot de breedte van het raam, en hem daarna onder het raam zette. De hor was ongeveer vijfendertig centimeter hoog. Het huis waarin ik hier woonde, leek precies op de meeste oudere huizen in de Australische buitenwijken en had geen horren. Airconditioning werd vrijwel niet toegepast in woonhuizen. De buren schoven gewoon hun ramen open en lieten de insekten in en uit vliegen. Er waren geen muggen, maar we leverden dagelijks strijd met vliegende kakkerlakken. Ik ging alleen naar bed, maar zag vaak als ik wakker werd dat ik mijn hoofdkussen deelde met een aantal vijf centimeter grote insekten met harde zwarte schilden. Ik dacht dat een hor een goede bescherming zou vormen tegen deze indringers.

De groep was het ermee eens dat horren een goed produkt kon zijn om mee te beginnen. Ik kende een echtpaar in de Verenigde Staten dat ik kon vragen om ons te helpen. Hij was vormgever bij een groot bedrijf en zij was tekenares. Als ik in een brief uitlegde wat ik nodig had, zouden zij een ontwerp voor me kunnen maken. Na twee weken kwam de tekening. Mijn lieve tante Nola in Iowa bood aan om ons financieel te steunen bij de aankoop van het materiaal om ons op weg te helpen. Nu hadden we nog een plek nodig om te kunnen werken. Er zijn maar weinig garages, maar carports in overvloed, dus we huurden er een en werkten in de open lucht.

Elke jonge aboriginal leek als vanzelf datgene te vinden waar hij goed in was. We hadden een boekhouder, iemand die ma-%

teriaal inkocht en weer een ander die de juiste berekeningen maakte van onze voorraden. Voor elk onderdeel van de produktie hadden we specialisten, er waren zelfs een paar geboren verkopers bij. Ik hield me op de achtergrond en zag hoe het bedrijfje vorm kreeg. Al snel werd duidelijk dat ze, zonder dat ik er de nadruk op had gelegd, het er gezamenlijk over eens waren dat degene die het schoonmaakwerk deed even belangrijk was voor het uiteindelijke succes van de onderneming als de jongens die ten slotte het produkt aan de man moesten brengen. Onze verkooptactiek was dat wij de horren voor een paar dagen gratis op proef boden. Wanneer we terugkwamen en de klant was tevreden, werden we betaald. Meestal kregen we dan een order voor de overige ramen van het huis. Ik leerde ze ook het goede oude Amerikaanse gebruik van het vragen naar mogelijk geïnteresseerde vrienden en kennissen.

De tijd verstreek. Ik bracht mijn dagen door met werken, schrijven van lesmateriaal, reizen, lesgeven en lezingen houden. De meeste avonden verbleef ik in het gezelschap van de jonge aboriginals. De oorspronkelijke groep bleef intact. Hun banksaldo groeide gestadig en we openden voor iedereen een spaarrekening.

Tijdens een weekend met Geoff vertelde ik over onze onderneming en mijn wens om de jongeren te helpen financieel onafhankelijk te worden. Misschien zouden ze niet door een bedrijf worden aangenomen om er te werken, maar niets kon hen ervan weerhouden zelf een zaak te kopen als ze voldoende kapitaal hadden vergaard. Misschien schepte ik wel een beetje op over mijn bijdrage aan hun groeiende gevoel van eigenwaarde. Geoff zei: ‘Mooi werk, Yank.’ Toen we elkaar de volgende keer weer zagen, gaf hij me een paar geschiedenisboeken. Zittend in zijn patio met uitzicht op de mooiste haven van de wereld, bracht ik een hele zaterdagmiddag lezend door.

In een van de boeken werd dominee George King geciteerd, die op 16 december 1923 in de Australian Sunday Times het volgende verklaarde: ‘De Australische aboriginals nemen onge-*

twijfeld een lage plaats in op de menselijke ladder. Ze beschikken niet over betrouwbare historische gegevens over zichzelf, hun manier van leven of hun oorsprong. Als ze op dit moment van de aardbodem zouden worden weggevaagd, zouden ze geen enkel kunstwerk achterlaten als herinnering aan hun bestaan als volk. Het schijnt echter dat ze in een zeer vroege periode van de wereldgeschiedenis over de uitgestrekte vlakten van Australië hebben rondgezworven.’ Er was een ander, eigentijdser citaat van John Burless over de houding van het blanke Australië, dat luidde: ‘Ik wil jullie wel iets geven, maar jullie hebben niets wat ik zou willen hebben.’ Passages uit lezingen over etnologie en antropologie tijdens het veertiende congres van het Australische en Nieuwzeelandse Genootschap ter Bevordering van de Wetenschap meldden: ‘De reukzin is onderontwikkeld. Het geheugen is zeer matig ontwikkeld. Kinderen hebben weinig wilskracht. Ze zijn geneigd tot het spreken van onwaarheden en ze zijn laf. Ze hebben een minder ontwikkeld pijngevoel dan de hogere rassen.’ Vervolgens kwamen de geschiedenisboeken waarin werd verteld dat, wanneer een aboriginal jongen man wordt, zijn penis van scrotum tot plasbuis zonder verdoving wordt ingekerfd met een bot stenen mes en dat hij daarbij geen pijn mag tonen. Volwassen worden gaat gepaard met het uit de mond slaan van een voortand met een steen door een heilige man, met het serveren van de voorhuid als feestmaal voor mannelijke familieleden, om daarna alleen, bang en bloedend, de woestijn in gestuurd te worden om te bewijzen dat men kan overleven. De geschiedenis zegt ook dat ze kannibalen waren en dat de vrouwen soms hun eigen baby’s opaten. Een verhaal gaat over twee broers: de jongere stak zijn oudere broer neer tijdens een twist over een vrouw. Na zijn eigen been, waarin koudvuur was opgetreden, te hebben geamputeerd, maakte de oudere broer de jongere blind en daarna leefden ze nog lang en gelukkig. De een hupte rond met een kunstbeen van kangoeroebot en geleidde de ander met behulp van een lange

%

stok. De informatie was gruwelijk, maar het moeilijkst te bevatten was een voorlichtingsbrochure van de regering over de primitieve operatiemethoden, waarin werd verklaard dat de aboriginals gelukkig over een lagere pijndrempel beschikken dan de meeste andere mensen.

De jongemannen in mijn onderneming waren geen wilden. Ze konden hoogstens worden vergeleken met de kansarme jongeren in mijn vaderland. Ze woonden in geïsoleerde wijken en meer dan de helft van de gezinnen leefde van de bijstand. Het zag er volgens mij naar uit dat ze zich schikten in een leven met tweedehands spijkerbroeken, een blikje lauw bier en om de paar jaar een uitschieter van iemand die wat hogerop kwam.

Toen ik de maandag erna weer bij de horrenmakers was, besefte ik dat ik getuige was van een oprechte, niet-concurre-rende samenwerking, iets wat in de zakenwereld die ik kende, niet voorkwam. Het was een verfrissende ervaring.

Ik vroeg de jongelui wat ze nog wisten van hun erfgoed. Ze vertelden me dat de betekenis van de stam al lang geleden verloren was gegaan. Een paar herinnerden zich verhalen van hun grootouders over hoe het leven was op het continent toen er alleen aboriginals woonden. Toen waren er onder andere stammen van zoutwatermensen en een Emoe-volk. Eerlijk gezegd wilden ze liever niet herinnerd worden aan hun donkere huidkleur en het verschil dat deze vertegenwoordigde. Ze hoopten met een lichter gekleurde vrouw te trouwen, zodat hun kinderen ten slotte niet meer zouden opvallen.

Ons bedrijfje was naar alle maatstaven zeer succesvol. Daarom was ik niet verbaasd toen ik op een dag een telefoontje kreeg waarin ik werd uitgenodigd voor een ontmoeting met een aboriginal-stam aan de andere kant van het continent. Uit het gesprek werd duidelijk dat het niet zomaar een vergadering was, het was mijn vergadering. ‘Wilt u alstublieft regelen dat u erbij kunt zijn,’ verzocht de stem van een oerbewoner.

Ik kocht nieuwe kleren, boekte een retourvlucht en reserveerde een hotelkamer. Daarna vertelde ik de mensen met wie ik samenwerkte dat ik er even tussenuit ging en legde uit dat het een unieke uitnodiging was. Ik maakte Geoff en de eigenares van mijn huis deelgenoot van mijn opwinding en schreef een brief naar mijn dochter. Het was een eer dat mensen op zo’n grote afstand hadden gehoord van ons project en blijk wilden geven van hun waardering.

'Vervoer van het hotel naar de bijeenkomst zal worden geregeld,’ was me gezegd. Ze zouden me ’s middags om twaalf uur komen halen. Dat wilde dus duidelijk zeggen dat het een lunch te mijner ere zou zijn. Ik vroeg me af wat er op het menu zou staan.

Nu, Ooota was precies om twaalf uur gekomen, maar de vraag wat er bij de aboriginals wordt gegeten, was nog steeds niet beantwoord.

6

Feestmaal

Het ongelooflijke genezende olieachtige zalfje, gemaakt door bladeren te verhitten en de olie die eruit kwam op te vangen, werkte. Mijn voeten deden eindelijk zoveel minder pijn, dat ik moed begon te vatten om op te staan. Rechts van mij was een groep vrouwen bezig met iets wat nog het meest op lopendebandwerk leek. Een paar verzamelden grote bladeren, terwijl een andere vrouw met een lange graafstok tussen de struiken en dode bomen porde en een derde haalde er vervolgens een handvol van iets uit dat zij op het blad legde. Daarna werd het geheel afgedekt met een tweede blad, dat eromheen werd gevouwen. Het pakketje werd aan iemand gegeven die ermee naar het vuur liep en het in de gloeiende kolen begroef. Ik was benieuwd. Dit zou onze eerste gezamenlijke maaltijd worden, en ik had me al wekenlang afgevraagd waaruit het menu zou bestaan. Ik strompelde naar de vrouw die het voedsel raapte om het van dichtbij te kunnen bekijken en kon mijn ogen niet geloven. In haar hand hield zij een grote, witte, kronkelende worm.

Ik slaakte weer een diepe zucht. Hoe vaak ik vandaag al sprakeloos was geweest, wist ik niet meer, ik was de tel kwijtgeraakt. Eén ding wist ik heel zeker. Ik zou nooit zo’n honger hebben dat ik een worm zou opeten! Op dat moment leerde ik

echter iets. Zeg nooit ‘nooit’. Tot op de dag van vandaag probeer ik dat woord uit mijn vocabulaire te schrappen. Ik heb geleerd dat er dingen zijn waaraan ik de voorkeur geef en andere die ik probeer te vermijden, maar het woord ‘nooit’ laat geen ruimte voor onvoorziene situaties en ‘nooit’ omspant een lange, lange tijd.

De avonden met de oerbewoners waren heel plezierig. Ze vertelden verhalen, zongen, dansten, deden spelletjes en voerden diepgaande gesprekken met elkaar. Dit was het moment van de dag waarop ze echt met elkaar bezig waren. Er was altijd wel iets gaande terwijl we wachtten tot het eten klaar was. Wat ze veel deden, was eikaars schouders, ruggen en zelfs schedels masseren en wrijven. Ik zag hoe ze nekken en ruggewervels manipuleerden. Toen we langer onderweg waren, wisselden we technieken uit: ik liet hun de Amerikaanse manier zien om de rug en andere gewrichten op te rekken en zij leerden mij hoe dit bij hen werd gedaan.

Die eerste dag werden er geen kopjes, borden of kommen uitgepakt. Ik had het goed geraden. De sfeer zou informeel gehouden worden en alle maaltijden werden genuttigd als een picknick. Het duurde niet lang voor de van bladeren gevouwen schaaltjes uit de houtskool werden gehaald. Het mijne werd me overhandigd met de toewijding van een privé-verpleegster. Iedereen opende zijn pakje en begon met zijn vingers te eten. Dat van mij was warm, maar ik voelde niets bewegen, zodat ik mijn moed bijeenraapte en erin keek. De worm was verdwenen, althans het leek niet meer op een worm. Het was nu een bruin, korrelig laagje dat eruit zag als geroosterde pinda’s of gegrild spek. Ik dacht bij mezelf: ik geloof dat ik dit wel aankan, en nam een hap. Het smaakte goed! Ik wist toen nog niet dat voedsel bereiden zonder dat het herkenbaar was, niet hun gewoonte was, maar dat het speciaal voor mij werd gedaan.

Die avond werd me verteld dat mijn werk met de aboriginals in de stad was gerapporteerd. Hoewel deze jongemannen geen volbloed oerbewoners waren en niet tot deze stam be

hoorden, was mijn werk een demonstratie van iemand die zich oprecht om hun lot bekommerde. Ze hadden me laten komen, omdat ze voelden dat ik om hulp riep en zij begrepen dat mijn bedoelingen zuiver waren. Het probleem was dat ik naar hun mening niets begreep van de cultuur van de aboriginals en zeker niet van de gebruiken van deze stam. De ceremoniën die eerder op de dag hadden plaatsgevonden, waren proeven geweest. Ik was geaccepteerd en waardig bevonden om iets te mogen leren van de ware relatie van mensen ten opzichte van de wereld waarin we leven, de wereld erna, de dimensie vanwaar we kwamen en de dimensie waarnaar we allen zullen terugkeren. Ik zou de zin van mijn bestaan leren begrijpen.

Terwijl ik op de grond zat, mijn tot rust gekomen voeten omwikkeld met bladeren uit hun kostbare, beperkte voorraad, legde Ooota uit dat het een geweldige onderneming voor deze woestijnnomaden was om een tocht met mij te maken waarin ik hun leven mocht delen. Nooit eerder hadden ze een blanke in hun midden gehad of er zelfs maar over gedacht om er betrekkingen mee aan te knopen. Sterker nog, tot dusver hadden ze dat altijd vermeden. Volgens hen hadden alle andere aboriginal-stammen in Australië zich onderworpen aan de wetten van de blanke regering. Zij waren de laatsten die standhielden. Gewoonlijk trokken ze rond met kleine families van zes tot tien mensen. Voor deze gebeurtenis waren ze samengekomen.

Ooota maakte een opmerking tegen de groep en ieder afzonderlijk zei iets tegen me. Ze vertelden me hoe ze heetten. De woorden waren erg moeilijk voor me, maar gelukkig hadden hun namen een betekenis. Namen worden niet gebruikt op de manier zoals wij dat in de Verenigde Staten doen, waar iemand ‘Debbie’ heet of‘Cody’. Ik kon verband leggen tussen iemands naam en zijn functie in de groep en hoefde niet te proberen het woord zelf uit te spreken. Elk kind krijgt een naam bij de geboorte, maar naarmate de persoonlijkheid van

de mens zich ontwikkelt, ontgroeit hij zijn geboortenaam en kan hij zelf een naam kiezen die beter bij hem past. Men hoopt dat iemand tijdens zijn leven verscheidene malen van naam verandert, omdat wijsheid, creativiteit en doelstellingen zich in de loop van de tijd duidelijker aftekenen. Bij onze groep bevonden zich onder vele anderen Verhalenverteller, Gereedschapmaker, Geheimbewaarder, Naaivrouw en Grote Muziek.

Ten slotte wees Ooota naar mij en sprak tegen iedereen, waarbij hij hetzelfde woord vele malen herhaalde. Ik dacht eerst dat ze probeerden mijn voornaam te zeggen en daarna dat ze me bij mijn achternaam noemden. Het bleek geen van beide te zijn. Het woord dat ze die avond gebruikten en de naam waarmee ik tijdens de hele reis zou worden aangesproken, was Mutant, een door mutatie ontstaan individu. Ik begreep niet waarom Ooota, die tolk was voor beide talen, zijn stamgenoten leerde om zo’n vreemde term te gebruiken. Mutant betekende volgens mij een belangrijke verandering in een basisstructuur, waardoor het resultaat niet meer op het origineel lijkt. Op dat moment deed het er echter niet veel toe, want mijn hele dag, nee, mijn hele leven verkeerde in een toestand van totale verwarring.

Ooota zei dat er bij sommige aboriginal-stammen in totaal slechts acht namen werden gebruikt, zoiets als een rijtje cijfers. Iedereen van dezelfde generatie en dezelfde sekse werd beschouwd als behorend tot één familie, dus iedereen had verscheidene moeders, vaders, broers enzovoort.

Toen het donker begon te worden, vroeg ik wat de gebruikelijke manier was om naar het toilet te gaan. Ik wilde dat ik beter had opgelet hoe Zuke, de kat van mijn dochter, het deed, want het bleek de gewoonte te zijn een eindje de woestijn in te lopen, een gat in het zand te graven, erboven te hurken en de inhoud met zand te bedekken. Ze waarschuwden me dat ik moest oppassen voor slangen. Die worden actief wanneer het heetste deel van de dag voorbij is, maar vóór de koelte van de

nacht. Ik kreeg visioenen van gemene ogen en giftige tongen in het zand, wakker gemaakt door mijn activiteiten. Tijdens mijn reizen door Europa had ik geklaagd over het afschuwelijke toiletpapier. Naar Zuid-Amerika had ik mijn eigen voorraad meegenomen. Hier was het ontbreken van papier niet mijn grootste zorg.

Weer terug bij de groep na mijn gewaagde tocht in de woestijn, dronken we gezamenlijk steenthee uit een zak. De drank werd gemaakt door hete stenen in een zak kostbaar water te laten vallen. De zak was oorspronkelijk de blaas van een dier geweest. Wilde kruiden werden aan het hete water toegevoegd en moesten een poosje trekken tot de thee perfect op smaak was. We dronken om de beurt uit het unieke stuk serviesgoed. Het smaakte heerlijk!

Ik begreep dat de steenthee door de stam werd bewaard voor bijzondere gelegenheden, zoals het feit dat ik de eerste dag van de trektocht had volbracht. Ze begrepen dat ik het moeilijk had gehad zonder schoenen, schaduw of transportmiddel. De kruiden die voor de thee werden gebruikt, waren niet bedoeld om variatie in het menu aan te brengen en hadden ook geen medicinale of  voedingswaarde. Het was een viering, een manier om de waardering van de groep tot uitdrukking te brengen. Ik had het niet opgegeven, had niet geëist om naar de stad teruggebracht te worden en was evenmin in tranen uitgebarsten. Ze hadden het gevoel dat de geest van de aboriginals door mij werd ontvangen.

Na de thee begonnen ze vlakke plekken in het zand te zoeken en iedereen pakte uit de gezamenlijke bundel die de hele dag was meegedragen, een opgerolde huid. Een oudere vrouw had me de hele avond aan zitten staren met een nietszeggende uitdrukking op haar gezicht. ‘Wat denkt ze van me?’ vroeg ik aan Ooota. ‘Dat je je vermogen om bloemen te ruiken hebt verloren en dat je waarschijnlijk uit de ruimte afkomstig bent.’ Ik lachte tegen haar toen ze me mijn rol overhandigde. Haar naam was Naaivrouw.

‘Hij is van een dingo,’ verklaarde Ooota. Ik wist dat de dingo de wilde hond van Australië was, vergelijkbaar met onze prairiewolf. ‘Hij is op verschillende manieren te gebruiken. Je kunt hem onder je op de grond leggen, of jezelf ermee toedekken, of hem opgerold onder je hoofd schuiven.’

Geweldig, dacht ik. Ik mag kiezen welke zestig centimeter van mijn lichaam ik warm wil houden! Ik koos ervoor om de huid te gebruiken tussen mij en de kruipende griezels die vast en zeker in de buurt waren. Het was jaren geleden dat ik op de grond had geslapen. Als kind had ik in mijn vakanties veel tijd doorgebracht op een grote, platte rots in de Mojave-woestijn, in Californië. Wij woonden in Barstow. De voornaamste attractie was een grote heuvel, die de ‘B’-heuvel werd genoemd. Heel wat zomerdagen heb ik met een fles limonade en een broodje pindakaas op en om die heuvel rondgezworven. Ik zat altijd op dezelfde vlakke rots te eten en ging daarna op mijn rug liggen om naar de wolken te kijken en er figuren in te ontdekken. Mijn jeugd leek erg lang geleden. Grappig dat de hemel dezelfde was gebleven. De laatste jaren had ik weinig aandacht geschonken aan sterrenbeelden. Boven mij welfde een kobaltblauwe koepel bespikkeld met zilver. Ik kon duidelijk het sterrenbeeld zien dat is afgebeeld op de Australische vlag, het Zuiderkruis.

Terwijl ik daar lag, dacht ik na over mijn avontuur. Hoe zou ik ooit de gebeurtenissen van vandaag kunnen beschrijven? Er was een deur geopend en ik was een wereld binnengegaan waarvan ik niet wist dat ze bestond. Het was beslist geen luxe leventje. Ik had op verschillende plaatsen gewoond en in veel landen gereisd, maar nog nooit iets als dit meegemaakt. Het zou uiteindelijk allemaal wel goed komen. De volgende ochtend zou ik hun uitleggen dat één dag echt alles was wat ik nodig had om hun cultuur te leren waarderen. Mijn voeten zouden de wandeling terug naar de jeep wel kunnen verdragen. Misschien zouden ze me wel iets van dat geweldige voetenzalfje willen meegeven, want het had werkelijk geholpen. Dat

ene voorbeeld van deze manier van leven was voldoende en vandaag was achteraf bezien niet eens zo’n slechte dag geweest, afgezien dan van mijn voeten.

Ergens diep in mijn hart was ik oprecht dankbaar dat ik iets had leren begrijpen van de levenswijze van andere volkeren. Ik begon in te zien dat er meer dan bloed alleen door het menselijk hart stroomt. Ik sloot mijn ogen en zond een woordeloos ‘dank U’ op naar de Macht daarboven.

Iemand aan de rand van het kamp zei iets. Het werd eerst door een ander overgenomen en daarna door de volgende. Ze gaven het door, iedereen zei dezelfde zin, die van de een naar de ander oversprong. Ten slotte werden de woorden aan Ooota gegeven, wiens slaapvacht naast de mijne lag. Hij draaide zich naar me om en zei: ‘Je bent welkom, deze dag is goed. ’

Een beetje verschrikt door hun antwoord op mijn onuitgesproken woorden reageerde ik door mijn ‘dank U’ te herhalen, maar nu hardop.

Sociale zekerheid

De volgende ochtend werd ik al voor zonsopgang gewekt door liet lawaai van mensen die de paar verspreid liggende voorwerpen die we de vorige avond hadden gebruikt, bijeenzochten. Ze zeiden dat de dagen warmer begonnen te worden, zodat we in de koelere ochtenduren zouden lopen, om daarna een poos te rusten en onze tocht in de avond voort te zetten. Ik vouwde de dingohuid op en gaf die aan de man die aan het inpakken was. De huiden werden bovenop gelegd, omdat we op het heetst van de dag bescherming tegen de zon nodig zouden hebben. Als we geen beschutte plek vonden, zou er een wilt ja worden gebouwd, of we zouden de slaaphuiden gebruiken als zonnescherm.

De meeste dieren houden niet van de brandende zon. Alleen de hagedissen, spinnen en bosvliegen zijn waakzaam en actief bij een temperatuur van boven de 40 graden Celsius. Zelfs slangen graven zich in tijdens grote hitte, omdat ze anders uitdrogen en doodgaan. Slangen die hun kop uit de zanderige bodem steken om te kijken waardoor de trilling wordt veroorzaakt wanneer ze iemand horen aankomen, zijn meestal moeilijk te ontdekken. Gelukkig wist ik op dat moment nog niet dat er tweehonderd verschillende soorten slangen in Australië voorkomen, waarvan er zeventig giftig zijn.

Die dag werd ik me wel bewust van de opmerkelijke verbondenheid die de aboriginals met de natuur hebben.

Voor we op weg gingen, vormden we een halve cirkel; we stonden dicht bij elkaar met ons gezicht naar het oosten. De Stamoudste bevond zich in het midden en begon eentonig iets te zingen. Het ritme werd door iedereen opgepakt en overgenomen door in de handen te klappen, met de voeten te stampen of zich op de dijen te slaan. Het duurde ongeveer een kwartier. Dit ritueel vond elke ochtend plaats en ik ontdekte dat het een heel belangrijk deel van onze samenleving was. Het was een soort ochtendgebed, of bijeenkomst, of het uitspreken van de plannen voor die dag, hoe je het ook wilt noemen. Deze mensen geloven dat alles op de planeet bestaat om een bepaalde reden. Alles heeft een doel. Er zijn geen abnormaliteiten, dingen die er niet in passen of toevalligheden. Er zijn alleen misverstanden en mysteries die nog niet aan de sterfelijke mens zijn geopenbaard.

Het doel van het plantenrijk is om dieren en mensen te voeden, de grond bijeen te houden, schoonheid te verhogen, evenwicht te brengen in de atmosfeer. Mijn wetenschappelijke geest vertaalde dit onmiddellijk naar de natuurlijke wisselwerking tussen zuurstof en kooldioxyde. Het voeden van de mens is niet het voornaamste doel van het dier, maar het stemt erin toe dat te doen wanneer het noodzakelijk is. Het dier moet voor het evenwicht zorgen, een metgezel zijn en de mens tot voorbeeld dienen. Daarom zendt de stam elke ochtend een gedachte of een boodschap uit naar de dieren en planten vóór ons. Ze zeggen: ‘We lopen jullie kant op. We komen om eer te bewijzen aan jullie bestaan.’ Het is aan de planten en dieren om zelf uit te maken wie er zal worden gekozen.

De mensen van de stam die zich het Echte Volk noemt, zitten nooit zonder voedsel. Het universum reageert altijd op hun in de geest uitgesproken boodschap. Ze geloven dat de wereld een oord van overvloed is. Zoals u en ik bij elkaar zouden komen om te luisteren naar iemand die piano speelt en om dat

talent te waarderen, doen zij hetzelfde met alles wat er in de natuur voorkomt. Als we een slang op ons pad vonden, was die daar kennelijk om als onze avondmaaltijd te dienen. Het dagelijkse voedsel vormde een heel belangrijk deel van onze avondviering. Ik leerde dat het vinden van voedsel niet als iets vanzelfsprekends werd beschouwd. Er werd eerst om gevraagd, er werd altijd verwacht dat het zich zou aandienen, en als het dan verscheen, werd het dankbaar aanvaard en die dankbaarheid werd altijd betoond. De stam begint iedere dag met een dankwoord aan de Eenheid voor de nieuwe dag, voor henzelf, hun vrienden en de wereld. Soms vragen ze om iets bijzonders, maar het wordt altijd zo geformuleerd: Alleen als het goed is voor mij en van het hoogste belang voor al het leven, overal.’

Na de ochtendbijeenkomst in de halve cirkel wilde ik Ooota duidelijk maken dat het tijd werd om me terug te brengen naar de jeep, maar hij was nergens te vinden. Uiteindelijk besloot ik dat ik het nog wel een dag zou kunnen volhouden.

De stam neemt geen voorraden mee. Ze planten geen gewassen; ze oogsten niets. Ze lopen door de gloeiend hete Australische binnenlanden in de wetenschap dat ze elke dag de milde zegeningen van het universum zullen ontvangen. Het universum stelt hen nooit teleur.

We aten die eerste dag geen ontbijt en later zou ik erachter komen dat het de gebruikelijke gang van zaken was. Soms was er ’s avonds een maaltijd; we aten echter als het voedsel zich aandiende, ongeacht de stand van de zon. Vaak voedden we ons onderweg met een kleinigheid, geen echte maaltijd zoals wij die kennen.

We hadden enkele van een blaas gemaakte waterzakken bij ons. Het menselijk lichaam bestaat voor ongeveer zeventig procent uit water en vraagt onder ideale omstandigheden ongeveer vier liter per dag. De aboriginals hebben veel minder nodig en ze dronken dan ook niet zo veel als ik. Feitelijk namen ze maar weinig uit de waterzakken. Hun lichamen leken

het vocht dat zich in hun voedsel bevond optimaal te gebruiken. Ze geloven dat mutanten aan veel dingen verslaafd zijn en daar wordt water ook toe gerekend.

Wanneer het etenstijd was, gebruikten we water om iets te weken dat eruit zag als gedroogde kruiden. De bruine stelen in het water als levenloze, uitgedroogde stokjes en kwamen er vaak uit als iets dat merkwaardig veel leek op verse selderiestengels.

Ze konden water vinden op plaatsen waar geen vocht te zien was. Soms gingen ze in het zand liggen en hoorden daar water onder, een andere keer legden ze hun hand met de palm omlaag op de grond en voelden of er water aanwezig was. Dan staken ze lange, holle rietstengels in de aarde, zogen eraan en maakten zo een kleine bron. Het water was zanderig en donker van kleur, maar smaakte zuiver en verfrissend. Ze zagen dat er in de verte water was door naar de door de hitte ontstane damp te kijken en ze konden het zelfs ruiken en voelen in de wind. Ik begrijp nu waarom zoveel mensen die de binnenlanden intrekken, van dorst omkomen. Er is de ervaring van een oermens voor nodig om te overleven.

Toen we water uit een rotsspleet haalden, werd me geleerd hoe ik het gebied moest benaderen, om het niet te besmetten met mijn menselijke geur en de dieren niet te verschrikken. Het was tenslotte ook hun water. De dieren hadden er evenveel recht op als de mensen. De stam maakte nooit al het water op, ook al was de voorraad op dat moment heel gering. Bij elke watervindplaats gebruikten de mensen dezelfde plek om te gaan drinken. Alle dieren leken dezelfde regel aan te houden. Alleen de vogels sloegen er geen acht op en dronken en spetterden zoals het ze uitkwam.

De stamleden konden door naar de grond te kijken weten welke dieren er in de buurt waren. Als kind wordt hun de gewoonte bijgebracht om scherp op te letten en aldus in één oogopslag de sporen te herkennen die door lopende, springende of kruipende wezens in het zand zijn gemaakt. Ze zijn

er zo aan gewend eikaars voetsporen te lezen, dat ze niet alleen weten wie er heeft gelopen, maar ook aan de lengte van de passen kunnen zien of de persoon gezond is of langzaam loopt omdat hij zich niet goed voelt. Hun waarnemingsvermogen is veel beter ontwikkeld dan dat van de mensen die in onze cultuur opgroeien. Hun gehoor, gezichtsvermogen en reuk lijken bijna bovenmenselijk. Voetstappen hebben vibraties die veel meer zeggen dan alleen datgene wat er in het zand te zien valt.

Later hoorde ik dat aboriginals die als gids optreden erom bekendstaan dat ze uit bandensporen niet alleen de snelheid, het soort auto, de dag en de tijd kunnen aflezen, maar zelfs het aantal inzittenden.

Gedurende de volgende dagen aten we bollen, knollen en andere groenten die ondergronds groeien en die lijken op aardappelen en yams. Ze konden een plant vinden die rijp was om geoogst te worden zonder die uit de grond te trekken. Ze bewogen hun handen boven de planten en zeiden: ‘Deze groeit, maar is nog niet rijp,’ of: ‘Ja, deze is gereed om nieuw leven voort te brengen.’ Alle stengels zagen er voor mij eender uit, dus nadat ik er verscheidene had verstoord en had toegekeken hoe ze opnieuw geplant werden, besloot ik dat het beter was om te wachten tot me werd gezegd welke ik kon uittrekken. Ze verklaarden het als het natuurlijke vermogen om met een wichelroede te werken dat aan ieder mens is gegeven. Omdat het in mijn samenleving niet werd aangemoedigd om op je eigen intuïtie af te gaan en dit zelfs werd beschouwd als iets bovennatuurlijks, misschien zelfs duivels, moest me geleerd worden dat natuurlijke vermogen te gebruiken. Ten slotte wist ik hoe ik planten kon vragen of ze toe waren aan de eer om te worden gebruikt voor het doel waarvoor ze bestemd waren. Eerst vroeg ik toestemming aan het heelal en daarna ging ik met mijn hand over de plant. Soms voelde ik warmte en soms schenen mijn vingers onwillekeurige, schokkende bewegingen te maken wanneer ik ze boven rijpe vegetatie hield. Toen

ik het eenmaal geleerd had, voelde ik dat het een enorme stap voorwaarts was in mijn acceptatie door de stamleden. Het leek te betekenen dat ik iets minder gemuteerd was en misschien geleidelijk aan echter zou worden.

Het was belangrijk om nooit de totale hoeveelheid van een bepaalde plant te gebruiken. Er werd altijd genoeg overgelaten om weer te kunnen groeien. De oermensen zijn zich enorm bewust van wat zij het lied of de onuitgesproken woorden van de aarde noemen. Ze voelen dat de natuur iets wil overbrengen, vertalen dat op een unieke manier en handelen daarna heel gewetensvol, bijna alsof ze een soort ontvanger hebben waarop boodschappen uit het universum doorkomen.

Een van de eerste dagen liepen we over de bedding van een drooggevallen meer. Er waren onregelmatige, brede breuken in het oppervlak, met omgekrulde randen. Een paar vrouwen verzamelden de witte klei, die later werd verpulverd tot een fijn poeder waarvan verf werd gemaakt.

De vrouwen hadden lange stokken bij zich, die ze in de harde kleilaag staken. Op ruim een meter diepte vonden ze vocht en haalden er kleine ronde balletjes modder uit. Tot mijn verbazing bleken de bolletjes, toen de modder eraf geveegd was, kikkers te zijn. Ze probeerden de dood door uitdroging te voorkomen door zich diep onder de oppervlakte in te graven. Geroosterd waren ze erg sappig en smaakten naar kip. In de maanden die volgden, verscheen er een grote verscheidenheid aan voedsel op onze weg om te worden gebruikt bij onze dagelijkse viering van het universele leven. We aten kangoeroes, wilde paarden, hagedissen, slangen, kevèrs, wormen in alle maten en kleuren, mieren, termieten, miereneters, vogels, vissen, zaden, noten, vruchten, te veel planten om op te noemen en zelfs krokodillen.

Die eerste ochtend kwam een van de vrouwen naar me toe. Ze haalde de groezelige band van haar hoofd en gebruikte die, terwijl ze mijn lange haren van de nek af omhoog hield, om een nieuw kapsel te creëren. Ze heette Geestvrouw. Ik begreep

niet met wie ze geestelijk was verbonden, maar nadat we goede vriendinnen waren geworden, besloot ik dat ik het moest zijn.

Ik raakte de tel kwijt met de dagen en de weken; ik had geen begrip meer van wat tijd feitelijk was. Terugkeren naar de jeep had ik opgegeven. Het scheen nutteloos en er leek zich iets anders af te spelen. Ze hadden een bepaald plan voor ogen. Het was echter duidelijk dat ik op dit moment nog niet mocht weten wat dat was. Mijn kracht, mijn reacties, mijn overtuigingen werden voortdurend op de proef gesteld. Waarom wist ik niet, maar ik begreep dat mensen die niet kunnen lezen of schrijven, geen andere manier hebben om iemands vorderingen te meten.

Op sommige dagen werd het zand zo heet, dat ik mijn voeten letterlijk kon horen! Ze sisten als hamburgers in een pan. Geleidelijk aan droogden de blaren op en werden hard, en er vormde zich een soort hoef.

Met het verstrijken van de tijd bereikte mijn fysieke uithoudingsvermogen verbazingwekkende nieuwe hoogten. Zonder iets te eten voor ontbijt of lunch leerde ik me te voeden door er alleen naar te kijken. Ik keek naar wedstrijden tussen hagedissen, zag hoe insekten zich verzorgden en vond verborgen schilderijen in de stenen en in de lucht.

De aboriginals maakten me attent op heilige plaatsen in de woestijn. Het leek wel of alles heilig was: rotsblokken, heuvels, ravijnen, zelfs vlakke, opgedroogde meertjes. Er schenen onzichtbare grenzen te zijn die het territorium van vroegere stammen afbakenden. Ze demonstreerden hoe ze afstanden meten door liederen te zingen met heel eigen details en ritmes. Sommige liederen hadden wel honderd coupletten. Elk woord en elke pauze moest precies op het goede moment komen. Er kon niet worden geïmproviseerd of iets worden overgeslagen want het zijn letterlijk meetinstrumenten. Ze zongen ons van de ene plek naar de andere. Ik kon die gezongen regels alleen vergelijken met de methode die een blinde vriend

van me gebruikt om afstand te bepalen. Ze hebben geweigerd om een geschreven taal te gebruiken, omdat die in hun ogen de kracht van het geheugen wegneemt.

De hemel behield zijn wolkeloze pastelblauwe kleur, dag na dag, met voor de afwisseling alleen een verschil in tint. Het felle licht midden op de dag weerkaatste op het glinsterende zand; het deed pijn aan mijn ogen en toch werden ze er sterker van, zodat ik een vloed van nieuwe indrukken kon opnemen.

Ik begon dingen te waarderen in plaats van ze als vanzelfsprekend te beschouwen: de vernieuwing na een goede nachtrust, hoe een paar slokjes water mijn dorst werkelijk konden lessen, en de hele reeks van smaken, van zoet tot bitter. Mijn leven lang had ik mezelf overtuigd van het belang van een vaste baan, de noodzaak een buffer op te bouwen tegen inflatie, het kopen van een huis en het sparen voor mijn oude dag. Hier was onze enige zekerheid de nooit falende cyclus van ochtenddauw en ondergaande zon. Het verbaasde me dat het ras, dat naar mijn maatstaven het onzekerste bestaan leidde dat er op de wereld mogelijk was, niet leed aan maagzweren, hoge bloeddruk of hart- en vaatziekten.

Ik leerde schoonheid en de eenheid van alle leven te ontdekken in de vreemdste zaken. Een kuil vol slangen, misschien wel tweehonderd bij elkaar, allemaal ter dikte van mijn duim, die door elkaar kronkelden als een ingewikkeld patroon op de buitenkant van een sierlijke vaas in een museum. Ik heb altijd een hekel gehad aan slangen, maar nu zag ik dat ze noodzakelijk waren voor het evenwicht in de natuur en voor het overleven van onze groep reizigers. Omdat deze schepsels zo moeilijk liefdevol geaccepteerd kunnen worden, zijn ze voorwerpen geworden die in kunst en in godsdienst worden opgenomen.

Naarmate de maanden verstreken, werden we geconfronteerd met extreme weersomstandigheden. De eerste nacht had ik de huid die ik had gekregen onder me gelegd als een matras, maar toen de nachten kouder werden, gebruikte ik hem als

deken. De meeste mensen lagen op de kale grond, weggekropen in eikaars armen. Ze hadden meer aan de warmte van een ander lichaam dan aan die van het vuur waarnaast ze lagen. In de koudste nachten werden meerdere vuurtjes ontstoken. In het verleden waren ze rondgetrokken met tamme dingo’s die als hulp bij de jacht, als gezelschap en als warmtebron tijdens de nacht dienden. Vandaar de uitdrukking ‘een drie-hondennacht’ als het erg koud was.

Op sommige avonden gingen we in een cirkel op de grond liggen. Zo konden we onze slaaphuiden beter benutten en de dicht aaneengesloten groep leek de lichaamswarmte beter te bewaren en over te brengen. We groeven sleuven in het zand en legden daar een laag hete kolen in, die weer met zand werd afgedekt. De helft van de huiden legden we op de grond en de andere helft trokken we over ons heen. We lagen met zijn tweeën op één zo’n verwarmde strook en onze voeten kwamen in het midden bij elkaar.

Ik herinner me dat ik mijn kin op beide handen liet steunen en zo naar de weidse hemel boven ons keek, voelend dat de essentie van deze geweldige, pure, onschuldige, liefhebbende mensen me omringde. Deze kring van zielen in de vorm van een margriet, met kleine vuren tussen elk groepje van twee lichamen, moet een prachtig gezicht geweest zijn als je hem vanuit de kosmos boven bekeek. Ze raakten alleen eikaars tenen aan, maar ik begreep met de dag beter hoe hun bewustzijn door de eeuwen heen het universele bewustzijn van de mensheid raakte. Eindelijk begon het tot me door te dringen waarom ze zo oprecht het gevoel hadden dat ik een mutant was, en ik was even oprecht in mijn dankbaarheid voor de gelegenheid om te ontwaken.

8

Draadloze telefoon

Deze dag begon zo ongeveer als de voorgaande, behalve dat we ontbeten, iets wat niet gebruikelijk was. Toch was dit geen reden voor een of ander voorgevoel. De vorige dag hadden we een maalsteen op ons pad gevonden. Het was een groot, ovaal rotsblok, kennelijk veel te zwaar om mee te dragen en daarom achtergelaten om te worden gebruikt door iedere reiziger die het geluk had over zaden of graan te beschikken. De vrouwen maalden stengels van planten tot fijn meel dat werd gemengd met zout gras en water, waarna er platte koekjes van werden gevormd die op ondermaatse pannekoeken leken.

Tijdens onze ochtendbijeenkomst keken we naar het oosten en dankten voor al onze zegeningen. Vervolgens zonden we onze dagelijkse boodschap om voedsel uit. Een van de jongere mannen mocht in het midden staan. Er werd uitgelegd dat hij had aangeboden die dag een speciale taak te verrichten. Hij vertrok vroeg uit het kamp en rende vooruit. We hadden al enkele uren gelopen toen de Oudste bleef staan en vervolgens op zijn knieën viel. Iedereen ging om hem heen staan terwijl hij geknield bleef liggen, zijn armen voor zich uitgestrekt en zachtjes heen en weer wiegend. Ik vroeg Ooota wat er gebeurde, maar hij gebaarde dat ik stil moest zijn. Niemand zei iets, maar ieders gezicht stond gespannen. Eindelijk wendde

Ooota zich tot me en zei dat de jonge verkenner, die vroeger was weggegaan dan wij, een boodschap stuurde. Hij vroeg toestemming om de staart af te snijden van een kangoeroe die hij had gedood.

Hindelijk drong tot me door waarom het elke dag zo stil was onder het lopen. Deze mensen gebruikten meestal telepathie wanneer ze elkaar iets mee te delen hadden. Ik was er getuige van. Er viel absoluut geen geluid te horen, maar er werden boodschappen uitgewisseld tussen mensen die vijfendertig kilometer van elkaar verwijderd waren.

‘Waarom wil hij de staart eraf halen?’ vroeg ik.

‘Dat is het zwaarste deel van de kangoeroe, en hij is te ziek om het dier in zijn geheel te kunnen dragen. Het is groter dan hij, en hij vertelt ons dat het water dat hij onderweg heeft gedronken, bedorven was en dat zijn lichaam te warm is geworden. Er lopen druppels vloeistof over zijn gezicht.’

Er werd een onhoorbaar telepathisch antwoord verzonden. Ooota vertelde me dat we die dag niet verder zouden gaan. Enkele stamleden begonnen een kuil te graven in afwachting van het grote stuk vlees dat we zouden ontvangen. Anderen maakten van kruiden een medicijn gereed volgens de instructies van Medicijnman en Geneesvrouw.

Een paar uren later kwam de jongeman in het kamp terug, hij droeg een grote geslachte kangoeroe zonder staart. De ingewanden waren eruit gehaald en de opening was dichtgemaakt met aangepunte stokjes; de darmen dienden als koord om de vier poten bij elkaar te houden. De verkenner had de negentig pond vlees op zijn hoofd en schouders gedragen. Hij transpireerde en was kennelijk ziek. Ik keek toe hoe de stam in actie kwam om de jongeman beter te maken en het vlees te bereiden.

Eerst werd de kangoeroe boven een vlammend vuur gehouden; de geur van verbrand bont hing in de lucht. Daarna werd de kop eraf gesneden en werden de poten gebroken om de pezen eruit te kunnen halen. Ze lieten de romp in de kuil zakken,

waarna er gloeiende kolen rondom werden gestapeld. Een kleine waterzak waaruit een lange, holle rietstengel stak, werd in een hoek van de diepe kuil neergelaten. Daarna werden er takjes bovenop gelegd. De volgende paar uur boog de belangrijkste kok zich van tijd tot tijd voorover in de rook en blies in de lange rietstengel, er op die manier voor zorgend dat er water vrijkwam onder de oppervlakte. De stoom werd onmiddel-Iijk zichtbaar.

Toen het etenstijd was, waren alleen de buitenste paar centimeters geroosterd, de rest was nog erg bloederig. Ik zei dat ik mijn portie liever als een hotdog aan een stokje wilde prikken om het vlees gaar te laten worden. Dat was geen enkel probleem. Ze maakten snel een bruikbare vork.

Intussen kreeg de jonge jager medische verzorging. Eerst gaven ze hem een kruidendrank. Vervolgens verpakten zijn verzorgers zijn voeten in koel zand, dat ze uit een speciaal daarvoor gegraven diep gat haalden. Ze vertelden me dat als ze erin slaagden de hitte van zijn hoofd naar beneden te dringen, zijn lichaamstemperatuur weer in evenwicht zou komen. Het klonk me vreemd in de oren, maar het bracht de koorts daadwerkelijk omlaag. De kruiden verlichtten ook zijn maagpijn en voorkwamen de ingewandsstoornis die ik had verwacht na zo’n beproeving.

Het was een bijzondere ervaring. Als ik het niet zelf had meegemaakt, had ik het nauwelijks kunnen geloven, speciaal het telepathische contact. Ik zei tegen Ooota hoe ik me voelde.

Hij zei glimlachend: ‘Nu weet je hoe iemand van onze stam zich voelt wanneer hij voor het eerst in de stad komt, iemand een muntje in een telefoon ziet stoppen, hem een nummer ziet draaien en hem dan met zijn familie hoort praten. De oermens vindt zoiets ongelooflijk.’

‘Ja,’ antwoordde ik, ‘beide manieren zijn goed, maar die van jullie is hier in de woestijn, zonder kwartjes en telefooncellen, absoluut de beste.’

Telepathie was, dat wist ik zeker, iets wat de mensen thuis

moeilijk zouden kunnen geloven. Ze konden met gemak accepteren dat mensen over de hele wereld wreed zijn ten opzichte van elkaar, maar zouden met tegenzin geloven dat er op aarde mensen bestonden die niet racistisch zijn, die samenleven in harmonie, die elkaar steunen, die hun eigen unieke talent ontdekken en daar eerbied voor hebben, zoals ze eerbied hebben voor ieder ander. Volgens Ooota kan het Echte Volk telepathie toepassen, omdat de mensen die ertoe behoren nooit onwaarneid spreken, geen leugentje om bestwil of een halve waarheid vertellen en geen valse verklaringen afleggen. Waar geen leugens zijn, valt ook niets te verbergen. De oerbewoners zijn niet bang om hun geest open te stellen om te ontvangen, en zijn bereid om elkaar informatie te verstrekken. Ooota legde uit hoe het werkt. Als een kind, van een jaar of twee bijvoorbeeld, een ander kind met iets ziet spelen - misschien een steen die aan een touwtje wordt voortgetrokken - en hij zou dat speeltje afpakken, dan voelt hij onmiddellijk de ogen van alle volwassenen op zich gericht. Hij begrijpt dan dat zijn bedoeling om iets weg te nemen zonder toestemming bekend is en niet wordt toegestaan. Het andere kind leert dat het moet delen, dat het zich niet moet hechten aan voorwerpen. Dat kind had al plezier gehad en de herinnering daaraan in zijn geheugen opgeslagen, dus het weet dat het om het prettige gevoel gaat en niet om het hebben van het voorwerp. Telepathie. De mens is geschapen om op die manier te communiceren. Het obstakel van verschillende talen en verschillend geschreven alfabetten wordt uit de weg geruimd wanneer mensen alleen in de geest met elkaar praten. In mijn wereld zou het echter nooit werken, bedacht ik, waar mensen stelen van hun werkgever,  belasting ontduiken en slippertjes maken. De mensen in mijn omgeving zouden hun geest nooit voor een anuer open willen stellen. Er is te veel bedrog, te veel pijn, en te veel bitterheid te verbergen.

En ik, zou ik persoonlijk iedereen kunnen vergeven van wie ik dacht dat hij me onrecht had aangedaan? Kon ik mezelf verge-

ven voor het verdriet dat ik had veroorzaakt? Ik hoopte dat ik op een dag zo ver zou komen dat ik mijn geest open kon stellen zoals de oermensen, en erbij blijven als mijn motieven werden blootgelegd en onderzocht.

Het Echte Volk gelooft dat de stem niet is bedoeld om te praten. Dat doe je met je hoofd en je hart. Als er gesproken wordt, heeft men de neiging te vervallen in niet-noodzakelijke, oppervlakkige conversatie. De stem is gemaakt om te zingen, om iets te vieren en om te genezen.

Ze maakten me duidelijk dat iedereen vele talenten heeft en dat iedereen kan zingen. Als ik die gave niet eer, omdat ik denk dat ik niet kan zingen, doet dat niets af aan de mogelijkheid tot zingen die ik in me heb.

Later tijdens onze tocht, toen ze met me werkten aan de ontwikkeling van mijn geestelijke communicatie, leerde ik dat het niet zou lukken zolang ik iets in mijn hart of mijn hoofd had dat ik verborgen wilde houden. Ik moest totale vrede vinden, in alles.

Ik moest leren mezelf te vergeven, niet te oordelen over, maar te leren van het verleden. De stam maakte me duidelijk hoe belangrijk het is om te aanvaarden, om oprecht te zijn en mezelf lief te hebben, opdat ik hetzelfde kan doen met anderen.

9

Woestijnhoed

De vliegen in de outback zijn afschuwelijk. Ze verschijnen in grote zwarte zwermen tegelijk met de eerste zonnestralen en verduisteren de hemel; het ziet eruit en klinkt als een tornado. Er was geen ontkomen aan: ik at vliegen en ademde ze in. Ze kropen in mijn oren, over mijn neus, in mijn ogen, en slaagden er zelfs in tussen mijn tanden door in mijn keel te kruipen. Ik kokhalsde en stikte er bijna in. Ze smaakten walgelijk zoet. De vliegen bleven aan mijn lichaam plakken; als ik omlaag keek, leek het of ik een zwart, bewegend harnas droeg. Ze staken niet, maar ik had zo veel last van hun gekriebel, dat het me niet opviel. Er waren er zo veel, en ze waren zo groot en zo snel, het was bijna ondraaglijk. Mijn ogen hadden er de meeste last van.

De oerbewoners voelen aan waar en wanneer de vliegen zullen opdoemen. Wanneer ze de insekten zien of horen naderen, houden ze onmiddellijk halt, doen hun ogen dicht en blijven doodstil staan, met hun armen slap langs hun lichaam.

De stamleden leerden me de positieve kant te bekijken van letterlijk alles wat we tegenkwamen, maar als ze me niet te hulp waren gekomen, zouden de vliegen mijn ondergang hebben betekend. Het was de afschuwelijkste kwelling die me ooit was overkomen en ik kon me heel goed voorstellen dat ie-

mand die overdekt was met miljoenen bewegende insekten, er krankzinnig van kon worden. Ik had geluk dat ik niet afknapte.

Op een ochtend werd ik benaderd door een comité van drie vrouwen. Ze kwamen naar me toe en vroegen om lokken van mijn haar, waaraan ze begonnen te plukken. Ik heb al dertig jaar mijn haar gebleekt en toen ik aan de tocht begon, had het een zacht-beige tint. Het was lang, maar ik droeg het altijd opgestoken. Na weken lopen, zonder dat ik het ooit gewassen, geborsteld of zelfs maar gekamd had, wist ik niet hoe het eruitzag. We waren geen plas water tegengekomen die helder of stil genoeg was om er iets in weerspiegeld te zien. Ik kon me alleen maar een klitterige, verwarde, vieze bos voorstellen, bij elkaar gehouden door de haarband die Geestvrouw me had gegeven, zodat het niet in mijn ogen viel.

De vrouwen werden afgeleid van wat ze van plan waren, toen ze ontdekten dat mijn blonde haren aan de wortels donker waren uitgegroeid. Ze holden weg om verslag uit te brengen aan de Stamoudste. Hij was een rustige man van middelbare leeftijd die heel stevig, bijna atletisch gebouwd was. In de korte tijd dat we samen op weg waren, was het me opgevallen hoe oprecht hij met zijn stamleden praatte en zonder aarzelen iedereen bedankte die behulpzaam was geweest voor de groep. Ik begreep heel goed waarom hij de leidersplaats toebedeeld had gekregen.

Hij deed me aan iemand denken. Jaren geleden stond ik eens ’s morgens om een uur of zeven in de hal van het gebouw van de Bell-maatschappij in St. Louis. De conciërge, die bezig was de marmeren vloer te polijsten, had me binnengelaten om voor de regen te schuilen. Een grote zwarte auto stopte voor het gebouw en de president van Texas Bell kwam binnen. Hij knikte toen hij me zag en wenste de schoonmaker goedemorgen. Daarna zei hij tegen de man dat hij zijn toewijding erg op prijs stelde en dat hij, ongeacht wie het gebouw binnenkwam, al waren het hoge regeringsfunctionarissen, er altijd op kon

rekenen dat het er blinkend schoon was dankzij deze werknemer. Hij maakte niet zomaar een praatje, hij meende het oprecht, en het gezicht van de conciërge straalde van trots. Ik begreep dat er iets is aan ware leiders waardoor grenzen vervagen. Mijn vader zei altijd tegen me: ‘Mensen werken niet voor een bedrijf. Ze werken voor andere mensen.’ Ik zag de kenmerkende eigenschappen van een geboren leider in de daden van het stamhoofd.

Nadat hij was komen kijken naar het vreemde verschijnsel van de blonde mutant met haar dat aan de wortels donkerbruin was, mochten alle anderen het wonder aanschouwen. Hun ogen schenen op te lichten en iedereen glimlachte van genoegen. Ooota legde uit dat het kwam, omdat ze het gevoel kregen dat ik meer oermens begon te worden.

Toen de pret voorbij was, gingen de vrouwen door met wat ze oorspronkelijk van plan waren. Ze vlochten zaden, kleine beentjes, peulen, gras en een kangoeroepees in mijn haar. Toen ze klaar waren, was ik gekroond met de ingewikkeldste haarband die ik ooit gezien had. Rondom hingen lange slier-ten met de ingeweven voorwerpen, ter hoogte van mijn kin. Ze verklaarden dat de Australische vishoedjes met bungelende stukjes kurk eraan, zoals die algemeen door sportvissers gebruikt worden, vervaardigd zijn volgens dit oeroude stampatroon, als bescherming tegen de vliegen. Later die dag werden we overvallen door een zwerm vliegen en mijn hoofdtooi bleek een geschenk uit de hemel te zijn.

Een andere keer smeerden ze me, toen we werden geteisterd door een zondvloed van vliegende en bijtende insekten, in met slangeolie en as van ons kampvuur en lieten me daarna door het zand rollen. Deze combinatie schrok de kleine plaaggeesten af. Het was de moeite waard om rond te lopen als een met een korst bedekte clown.

Ik vroeg aan verschillende stamleden hoe ze zo stil konden blijven staan, volkomen ontspannen, terwijl de insekten over hen heen kropen. Ze glimlachten alleen maar. Toen werd me gezegd dat Zwarte Koningszwaan met me wilde spreken. ‘Begrijp je hoe lang “altijd” is?’ vroeg hij. ‘Het is een heel, heel lange tijd. Eeuwigheid. We weten dat mensen in jouw samenleving de tijd om hun arm dragen en dingen doen volgens een bepaald schema, daarom vraag ik: begrijp je hoe lang “altijd” is?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik begrijp “altijd”.’

‘Goed,’ vervolgde hij. ‘Dan kunnen wij je iets meer vertellen. Alles in de Eenheid heeft een doel. Er bestaan geen abnormaliteiten, dingen die er niet in passen of toevalligheden. Er zijn alleen dingen die mensen niet begrijpen. Jij gelooft dat de vliegen slecht zijn, hels, en voor jou zijn ze dat ook, maar dat komt alleen omdat je niet beschikt over het noodzakelijke begrip en de wijsheid. In feite zijn het noodzakelijke, weldoende schepsels. Ze kruipen in onze oren en reinigen die van de was en het zand dat er elke nacht in komt wanneer we slapen. Heb je niet gemerkt dat we uitstekend kunnen horen? Ja, ze kruipen ook in onze neuzen om die schoon te maken.’ Hij wees naar mijn neus en zei: ‘Jij hebt erg kleine neusgaten, niet zo’n grote koala-neus als wij hebben. De komende dagen zal het nog veel warmer worden en dan krijg je er last van als je geen schone neus hebt. Wanneer het bijzonder heet is, moet je je mond niet opendoen om adem te halen. Als er iemand een schone neus nodig heeft, ben jij het. De vliegen kruipen over ons lichaam en hechten zich eraan vast om alles weg te halen wat we niet nodig hebben.’ Hij stak zijn arm uit en vervolgde: ‘Kijk maar hoe zacht en glad onze huid is, en kijk nu eens naar die van jou. We hebben nog nooit iemand gezien die, alleen door een tocht te maken, van kleur veranderde. Toen je bij ons kwam, had je één kleur, daarna werd je vuurrood, nu wordt je huid droog en je vervelt. Je wordt met de dag dunner. We kennen niemand die zijn huid op het zand achterlaat, zoals een slang. Jij hebt de vliegen nodig om je huid te reinigen en op een dag zullen we op de plaats komen waar de vliegen hun larven hebben gelegd en dan worden wij weer van een maaltijd

voorzien.’ Hij slaakte een diepe zucht terwijl hij me indringend aankeek en zei: ‘De mens kan niet bestaan als alles wat onplezierig is, wordt verwijderd in plaats van begrepen. Wanneer de vliegen komen, geven we ons eraan over. Misschien ben je nu gereed om hetzelfde te doen.’

De eerstvolgende keer dat ik vliegen in de verte hoorde, maakte ik mijn hoofdband los die ik om mijn middel droeg. Ik keek ernaar, maar besloot dat ik zou kunnen doen wat mijn reisgenoten hadden voorgesteld. Dus de vliegen kwamen en ik vertrok. In gedachten ging ik naar New York, waar ik een heel dure schoonheidssalon bezocht. Terwijl ik mijn ogen gesloten hield, voelde ik dat iemand mijn oren en neus schoonmaakte. Ik stelde me het diploma van de assistente voor, dat achter me aan de muur hing, en voelde hoe honderden kleine wattenbolletjes mijn hele lichaam reinigden. Eindelijk gingen de insekten weg en ik kwam geestelijk weer terug in de out-back. Het was waar, onder bepaalde omstandigheden is overgave absoluut het enig juiste antwoord. Ik begon me af te vragen wat er nog meer in mijn leven was waarvan ik aannam dat het verkeerd was of moeilijk, in plaats van te proberen de ware bedoeling ervan te begrijpen.

Dat ik het al die tijd zonder spiegel moest stellen, leek invloed te hebben op mijn bewustzijn. Het was net alsof ik rondliep in een capsule met kijkgaten. Ik keek voortdurend om me heen, sloeg anderen gade en lette erop hoe ze reageerden op wat ik deed of zei. Voor het eerst scheen mijn leven volkomen eerlijk te zijn. Ik kleedde me niet op een bepaalde manier, zoals dat van me werd verwacht in mijn werk, en ik gebruikte geen make-up. Mijn neus was nu minstens twaalf keer verveld. Ik hoefde niet te doen alsof, er bestond geen ego dat vocht om attentie. In de groep werd niet geroddeld en er was ook niemand die probeerde iemand anders te overtroeven.

Zonder een spiegel die me met een schok tot de werkelijkheid zou terugbrengen, kon ik me mooi voelen. Dat was ik natuurlijk niet, maar ik voelde me wel zo. De aboriginals namen me zoals ik was. Ze lieten me merken dat ik bij hen hoorde, dat ik uniek was en geweldig. Ik leerde hoe het voelde om onvoorwaardelijk geaccepteerd te worden.

Ik legde me ter ruste op de matras van zand, terwijl een rijmpje uit het sprookje van Sneeuwwitje, lang geleden gehoord maar nooit vergeten, bij me opkwam: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste in het land?

10

Sieraden

Hoe verder we liepen, hoe heter het werd. Naarmate het heter werd, leek de vegetatie en alle leven te verdwijnen. We liepen door een gebied dat vrijwel uitsluitend bestond uit zand, waarin slechts hier en daar een paar lange, droge, dode stengels in groepjes bijeen stonden. In de verte was niets te zien, geen bergen, geen bomen, niets. Het was een dag van zand, zand, en nog eens zand en zanderig onkruid.

Vanaf die dag namen we een vuurstok mee. Dat is een tak die aan het gloeien wordt gehouden door hem zachtjes heen en weer te bewegen. In de woestijn, waar plantengroei als een schat wordt gekoesterd, worden allerlei kunstgrepen toegepast om te kunnen overleven. De vuurstok werd gebruikt om het kampvuur voor de nacht aan te steken wanneer droog gras schaars was. Leden van de groep verzamelden ook de weinige hoopjes mest die door woestijndieren waren achterlaten, die van de dingo’s. Het bleek prima reukloze brandstof te zijn.

Ik werd gewaar dat iedereen meer dan één talent bezit. Deze mensen wijden hun leven aan het ontdekken van zichzelf als muzikant, genezer, kok, verhalenverteller enzovoort; ze bevorderen zichzelf en krijgen nieuwe namen. Mijn eerste ervaring bij het zoeken naar mijn talenten binnen de groep was

dat ik mezelf begon aan te duiden als Mestverzamelaar.

Die dag liep een knap jong meisje naar een bosje onkruid en kwam terug met een betoverende vondst: een prachtige gele bloem aan een lange stengel. Ze wond de stengel om haar hals, zodat de bloem aan de voorkant hing als een kostbaar sieraad. De stamleden gingen om haar heen staan en zeiden tegen haar dat ze er schitterend uitzag en dat ze iets heel moois had gevonden. De hele dag door kreeg ze complimentjes en ze straalde, omdat ze zich extra aantrekkelijk voelde. Terwijl ik naar haar keek, dacht ik terug aan een voorval in mijn praktijk, kort voordat ik uit de Verenigde Staten vertrok. Er kwam een patiënte bij me op het spreekuur, die aan een ernstig stress-syndroom leed. Toen ik haar vroeg wat daarvan de oorzaak kon zijn, vertelde ze me dat de verzekeringsmaatschappij de premie voor een van haar diamanten halskettingen had verhoogd met achthonderd dollar. Ze had iemand gevonden in New York City die een exact duplicaat van haar ketting kon vervaardigen met gebruikmaking van imitatie-stenen. Ze zou erheen vliegen, wachten tot het gereed was en dan terugkomen en haar diamanten in een bankkluis in bewaring geven. Dit zou de noodzaak van een hoge premie niet wegnemen, de sieraden zouden evengoed verzekerd moeten worden, omdat zelfs de beste bankkluis geen garantie is voor absolute veiligheid, maar de premie zou wel aanzienlijk lager zijn.

Ik vroeg haar naar het jaarlijkse grote bal dat binnenkort zou plaatsvinden en ze zei dat de imitatie tegen die tijd klaar zou zijn en dat ze die dan zou dragen.

Aan het eind van onze woestijntocht van die dag legde het meisje van het Echte Volk de bloem op de grond om haar terug te geven aan Moeder Aarde. De bloem had aan haar doel beantwoord. Het meisje was erg dankbaar en had de herinnering aan alle aandacht die ze die dag had ontvangen, opgeslagen in haar geheugen. Het was de bevestiging dat ze een aantrekkelijk iemand was. Ze was echter niet gehecht aan het betrokken

voorwerp. Dat zou verwelken, sterven en tot humus vergaan, en dan was de kringloop rond.

Ik dacht aan de patiënte en keek daarna naar het meisje van de stam. Haar sieraad had een betekenis, de juwelen bij ons vertegenwoordigden slechts financiële waarde. Ergens op deze wereld hechtten mensen op de verkeerde manier waarde aan bepaalde zaken, dacht ik, maar ik geloofde niet dat het deze primitieve mensen waren, in de zogeheten achtergebleven gebieden van Australië.

II

Jus

Het was stil in de lucht. Ik voelde het haar in mijn oksels groeien en de eeltlaag onder mijn voeten dikker worden naarmate de dieper liggende huidlagen uitdroogden. Er werd opeens halt gehouden. We bleven staan waar twee gekruiste stokken ooit een graf hadden aangeduid. Het kruis stond niet meer overeind; de verbinding was weggerot. Nu lagen er alleen nog twee oude takken, een lange en een korte, op de grond. Gereedschapmaker raapte ze op en haalde een smalle reep huid uit zijn draagtas. Hij wikkelde de strook dierlijk weefsel met beroepsmatige precisie om de stokken en repareerde het kruis. Een aantal stamleden zocht grote stenen op die in de buurt verspreid lagen en legden deze in een ovaal op het zand. Toen werd het kruis weer in de grond vastgezet. ‘Is dit een graf van een stamlid?’ vroeg ik aan Ooota.

‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Er ligt een mutant begraven. Het graf is hier al vele, vele jaren, sinds lang vergeten door jouw mensen en waarschijnlijk ook door de overlevende die het heeft gedolven.’

‘Waarom hebben jullie het dan hersteld?’ wilde ik weten. ‘Waarom niet? Jullie gewoonten begrijpen we niet, aanvaarden we niet en accepteren we niet, maar we oordelen evenmin. We eerbiedigen jullie positie. Jullie zijn waar je verondersteld

wordt te zijn, gezien de keuzes die jullie in het verleden konden maken en jullie huidige vrije wil om beslissingen te nemen. Deze plaats heeft voor ons dezelfde betekenis als andere heilige plaatsen. Het is een plek om even bij stil te staan, om te overpeinzen, om onze verwantschap met de Goddelijke Eenheid en alle leven te bevestigen. Hier ligt niets meer, zelfs geen gebeente. Maar mijn volk respecteert jouw volk. We zegenen de plek, daarna gaan we weer verder en worden betere mensen, omdat we hierlangs gekomen zijn.’

Die middag hield ik me bezig met overpeinzingen. Ik dacht na over mezelf en ziftte het puin van mijn verleden. Het was smerig werk, angstaanjagend en zelfs gevaarlijk. Er waren tal van oude gewoonten en oude overtuigingen die ik had verdedigd met het zwaard van gevestigde belangen. Zou ik gestopt zijn om een joods of boeddhistisch graf te herstellen? Ik herinnerde me dat ik ooit kwaad was geworden, toen ik in een verkeersopstopping was beland die werd veroorzaakt doordat een tempel leegstroomde. Zou ik nu het begrip kunnen opbrengen om me gematigd op te stellen, geen oordeel te vellen en anderen hun eigen weg te laten gaan, met mijn zegen? Ik begon er iets van te begrijpen: we geven automatisch aan iedereen die we op onze weg tegenkomen, maar we kiezen wat we geven. Onze woorden, onze daden zijn een bewuste voorbereiding op het leven dat we wensen te leiden.

Plotseling was er een windvlaag. De luchtstroom likte langs mijn lichaam, schurend als de tong van een kat over mijn toch al mishandelde huid. Het duurde slechts enkele seconden, maar op de een of andere manier wist ik dat het eerbiedigen van tradities en waarden die ik niet begreep en waar ik het niet mee eens was, niet gemakkelijk zou zijn maar me wel ontzaglijke voordelen zou brengen.

Die avond zaten we bij het schijnsel van de volle maan samen rond het vuur. Een oranje gloed kleurde onze gezichten, terwijl het gesprek geleidelijk aan op het onderwerp voedsel terechtkwam. Het was een open dialoog. Ze vroegen me van alles en ik gaf overal zo goed mogelijk antwoord op. Ik vertelde over appels, hoe wij door kruising nieuwe rassen kweken, appelmoes maken en oma’s eigen recept voor appeltaart. Ze beloofden dat ze wilde appels voor me zouden zoeken, dan zou ik die kunnen proeven. Het werd me duidelijk dat het Echte Volk feitelijk vegetarisch was. Eeuwenlang hebben ze naar hartelust de wilde vruchten uit de natuur gegeten: yams, bessen, noten en zaden. Af en toe werden daar vis en eieren aan toegevoegd, wanneer die op hun weg verschenen met de bedoeling om deel uit te maken van het lichaam van de aboriginal. Iets met ‘een gezicht’ eten ze liever niet. Ze hebben altijd graan gemalen, maar pas toen ze van de kust naar de outback werden verdreven, werd het eten van vlees noodzakelijk.

Ik beschreef een restaurant en hoe het eten daar wordt opgediend op gedecoreerd serviesgoed. Toevallig viel het woord ‘jus’. Dat was verwarrend. Waarom zou je vlees bedekken met een saus? Ik beloofde het te demonstreren. Natuurlijk was er niet de juiste pan voor beschikbaar. Onze manier van koken bestond uit het bereiden van hapklare stukjes vlees, gewoonlijk op het zand neergelegd nadat de kolen naar één kant waren geschoven. Soms werden grotere stukken aan spiezen gestoken, die op langere, gekruiste stokken rustten. Nu en dan werd een soort stoofpot gemaakt van vlees, groenten, kruiden en iets van het kostbare water. Ik ging op zoek en vond een gladde slaaphuid zonder vacht. Met behulp van Naaivrouw bogen we de zijkanten omhoog. Ze had altijd een speciaal zakje om haar hals hangen waar onder andere benen naalden en pezen in zaten die als garen werden gebruikt. Ik smolt dierlijk vet in het midden van de huid, en toen dit vloeibaar was geworden, voegde ik er wat meel aan toe. Daar ging zout gras bij, gekneusde peperzaden en ten slotte water. Nadat de saus gebonden was, goot ik die over de stukjes vlees die we al eerder hadden bereid en die afkomstig waren van een eigenaardig dier, een soort gerimpelde hagedis. De jus leverde nieuwe

gezichtsuitdrukkingen en commentaar op bij iedereen die het probeerde. Ze waren erg tactvol en op dat moment ging ik in gedachten zo’n vijftien jaar terug in de tijd. Ik deed mee aan de voorverkiezingen voor Mrs. America en kwam tot de ontdekking dat een onderdeel van de nationale wedstrijd werd gevormd door het bedenken van een origineel recept voor een stoofschotel. Twee weken lang maakte ik elke dag een stoofschotel. Veertien opeenvolgende avondmaaltijden in ons huis bestonden uit het eten en beoordelen van de smaak, het uiterlijk en de samenstelling van de schotel van de dag, op zoek naar een kanshebber. Mijn kinderen weigerden nooit te eten, maar ze werden er weldra heel bedreven in om me tactvol te vertellen wat ze ervan vonden. Ze moesten heel wat wonderlijke combinaties eten om hun moeder te steunen. Toen ik de titel van Mrs. Kansas won, juichten ze allebei: ‘We zijn geslaagd voor het diploma stoofpot-proeven!’

Hier zag ik dezelfde uitdrukking op de gezichten van mijn reisgenoten. We hadden plezier in bijna alles wat we deden en ook dit was weer een bron van vermaak. Omdat hun spirituele zoektocht zo overheersend is in alles wat ze doen, verbaasde het me dan ook niet toen enkelen als commentaar gaven hoe symbolisch jus was voor de maatschappij van de mutant. In plaats van in waarheid te leven, laten mutanten toe dat omstandigheden en voorwaarden de universele wet begraven onder een mengsel van gemakzucht, materialisme en onzekerheid. Het boeiende aan hun opmerkingen en waarnemingen was dat ik nooit het gevoel had dat ik werd bekritiseerd of beoordeeld. Ze zouden nooit verklaren dat mijn volk het verkeerd deed en hun stam goed. Het was meer zoals een liefhebbende volwassene toekijkt hoe een kind worstelt om zijn linkerschoen aan de rechtervoet te krijgen. Wie zal zeggen of je niet kilometers lang kunt lopen met je schoenen aan de verkeerde voet? Misschien schuilt er wel een waardevolle les in eeltknobbels en blaren! Maar voor een ouder, wijzer mens lijkt het een onnodige vorm van lijden.

We spraken ook over verjaardagstaarten, afgewerkt met een heerlijke laag glazuur. Ik vond hun analogie van het glazuur buitengewoon sterk. Het scheen te symboliseren hoeveel tijd er in de honderd levensjaren van een mutant wordt verspild aan kunstmatige, oppervlakkige, tijdelijke, decoratieve, zoete bezigheden. We besteden maar zo weinig feitelijke momenten van ons leven aan het ontdekken van wie we zijn, en aan ons eeuwig leven.

Toen ik het over verjaardagsfeestjes had, luisterden ze aandachtig. Ik vertelde over de taart, de liedjes en de cadeaus, en elk jaar dat we ouder worden een kaarsje méér.

‘Waarom zou je dat doen?’ wilden ze weten. ‘Voor ons betekent een viering iets bijzonders. Er is niets bijzonders aan ouder worden. Er is geen inspanning voor nodig. Het gebeurt gewoon!’

‘Als jullie niet vieren datje ouder wordt,’ zei ik, ‘wat vieren jullie dan?’

‘Beter worden,’ was het antwoord. ‘We vieren feest als we dit jaar een beter, verstandiger mens zijn dan het voorgaande. Je bent zelf de enige die dat kan weten, dus jij zegt tegen de anderen wanneer het tijd is voor een feest.’ Dat leek me iets om te onthouden.

Het is werkelijk verbazingwekkend hoeveel voedzaam voedsel er in het wild voorhanden is en hoe het zich aandient wanneer dat nodig is. In droge streken die ongeschikt zijn voor enige begroeiing, bedriegt de schijn. In de onvruchtbare aarde liggen zaden met een heel dik vlies. Wanneer het regent, ontkiemen de zaden en gaat het land er volkomen anders uitzien. Toch hebben de bloemen binnen enkele dagen de cyclus van hun bestaan voltooid. Dan verstrooit de wind de zaden en krijgt het land weer zijn ruige, uitgedroogde aanzien.

Op verschillende plekken in de woestijn, in het gebied dat dichter bij de kust ligt en in de noordelijke tropischer zones, genoten we van stevige maaltijden door een bepaald soort bonen te gebruiken. We vonden vruchten en heerlijke honing

voor onze thee van berkebast. We schilden ook eens papierdunne bast van de bomen en gebruikten die om ons te beschermen, om voedsel in te wikkelen en om erop te kauwen. De bast bezit aromatische eigenschappen die verlichting brengen bij verkoudheid, hoofdpijn en slijmvliesontstekingen. Veel struiken hebben bladeren die medicinale oliën bevatten waarmee bacteriële aandoeningen kunnen worden bestreden. Ze werken als middel om het lichaam te bevrijden van darminfecties en parasieten. Latex, een vloeistof in sommige plantestengels en bepaalde bladeren, verwijdert wratten, likdoorns en eeltplekken. Er zijn zelfs alkaloïden te vinden, zoals kinine. Aromatische planten worden fijngewreven en in water geweekt tot de vloeistof van kleur verandert. Daarna wordt ze gebruikt om rug en borst mee in te wrijven. Bij verhitting kan de damp worden ingeademd. Dat schijnt het bloed te zuiveren, de lymfeklieren te stimuleren en immuniserend te werken. Sap van een kleine, op een wilg lijkende boom, heeft veel kenmerken van aspirine. Het wordt gegeven bij inwendige pijn, zowel bij pijn die wordt veroorzaakt door een verstuiking of een breuk als ter verlichting van niet te hevige spier- en gewrichtsklachten, en het werkt ook goed bij oppervlakkige verwondingen. Andere soorten bast worden gebruikt bij ingewandsstoornissen en de gom van sommige bomen wordt, opgelost in water, ingenomen als hoestsiroop.

Over het geheel genomen is juist deze stam aboriginals buitengewoon gezond. Later kwam ik erachter dat bepaalde bloemblaadjes die ze aten, werkzaam waren tegen de tyfus-bacterie. Ik vroeg me af of hun afweermechanisme hierdoor misschien werd gestimuleerd, zoals dat bij ons met vaccins gebeurt. Ik weet dat de Australische stuifzwam een substantie tegen kanker bevat, calvacine, die op dit moment wordt getest. Ook halen de oerbewoners acronycine, een werkzame stof tegen tumoren, uit boombast.

Eeuwen geleden ontdekten ze al de vreemde eigenschappen van de wilde kangoeroeappel. De moderne medische weten-

schap gebruikt die als bron van steroïde solasodine voor orale anticonceptiemiddelen. De Stamoudste legde me uit dat ze ervan overtuigd zijn dat nieuwe levens bewust ter wereld gebracht moeten worden, dat ze welkom moeten zijn en dat men van ze moet houden. Vanaf de oertijd is het scheppen van nieuw leven voor het Echte Volk altijd een doordachte, creatieve daad geweest. De geboorte van een baby betekent dat ze een ziel van een aards lichaam hebben voorzien. Er wordt niet verwacht, zoals bij ons, dat het lichaam van een pasgeborene altijd vlekkeloos is. Het is het onzichtbare sieraad van binnen, dat vlekkeloos is en dat de zielen die samenwerken in hun streven naar vooruitgang, zowel hulp geeft als hulp van hen ontvangt.

Ik begreep dat als ze een smeekbede zouden opzenden dat die zou zijn voor het kind dat niet gewenst is, niet voor het ongeboren kind. Alle zielen die ervoor hebben gekozen een menselijk bestaan te leiden, zullen geëerd worden, als het niet door één bepaalde ouder is en onder juist die omstandigheden, dan door een ander, in een andere tijd. De Stamoudste vertrouwde me toe dat het willekeurige seksuele gedrag bij sommige stammen, zonder acht te slaan op de geboorte die eruit voort kan komen, misschien wel de grootste stap terug was die de mensheid had gedaan. Ze geloven dat de geest de foetus binnen gaat wanneer die door te bewegen de wereld op de hoogte brengt van zijn aanwezigheid. Voor hen is een doodgeboren kindje een lichaam waar geen geest in huisde.

Het Echte Volk heeft ook een wilde tabaksplant ontdekt. De bladeren worden bij bijzondere gelegenheden in een pijp gerookt. Ze beschouwen tabak in elk geval als een zeldzaam en uniek genotmiddel, omdat het niet overal te vinden is, omdat het een gevoel van euforie kan veroorzaken en omdat het verslavend kan werken. Tabak wordt symbolisch gebruikt bij het begroeten van bezoekers of aan het begin van een bijeenkomst. Er is een overeenkomst tussen hun respect voor tabak en de tradities van de Amerikaanse Indianen. Mijn vrienden

spraken vaak over de aarde waarop we liepen, me eraan herinnerend dat die het stof van onze voorouders is. Ze zeggen dat dingen niet echt doodgaan, ze veranderen slechts. Het menselijk lichaam keert terug tot de aarde om de planten te voeden, die op hun beurt de enige bron zijn van de zuurstof die de mens inademt. De aboriginals bleken veel beter op de hoogte te zijn van de kostbare zuurstofmoleculen die elk levend wezen nodig heeft, dan de doorsnee Amerikaan.

De leden van de stam kunnen buitengewoon scherp zien. Het pigment rutine, dat in verschillende in hun werelddeel groeiende planten voorkomt, is een stof die in de oogheelkunde wordt gebruikt in geneesmiddelen voor de behandeling van de tere bloedvaten in het oog. Het blijkt dat de oermensen in de duizenden jaren waarin ze Australië voor zich alleen hadden, geleerd hebben hoe voedsel het lichaam beïnvloedt.

Het probleem bij het eten van voedsel dat in het wild groeit, is het grote aantal giftige soorten. De stamleden weten onmid-dellijk wanneer iets niet eetbaar is. Ze hebben geleerd hoe ze vergif kunnen winnen, maar ze zeiden dat het buitengewoon triest was dat sommige van de afgescheiden stammen van hun ras, die vervallen zijn tot agressief gedrag, het gif gebruiken bij hun strijd tegen menselijke vijanden.

Toen ik lang genoeg met de groep mee was getrokken, aanvaardden ze dat mijn vragen noodzakelijk waren voor mijn eigen persoonlijke begrip. Ik roerde het onderwerp kannibalisme aan. Het kwam voor in de geschiedenisboeken en ik had gehoord dat mijn Australische vrienden aboriginals schertsend aanduidden als kannibalen die zelfs hun eigen baby’s opaten. Was dat waar?

Ja. Sinds de oertijd hebben mensen met alles geëxperimenteerd. Zelfs hier op dit continent was het niet mogelijk om hen daarvan te weerhouden. Er waren stammen aboriginals geweest met koningen, stammen met vrouwelijke aanvoerders, stammen die mensen van een andere groep stalen en andere die mensenvlees aten. Mutanten doden en lopen dan weg, het

lichaam achterlatend om tot ontbinding over te gaan. Kannibalen doodden en gebruikten het dode lichaam als voedsel. Het gedrag van de ene groep is niet beter of slechter dan dat van de andere. Het doden van een mens, of dat nu gebeurt uit oogmerk van bescherming, wraak, gemakzucht of voedsel, komt allemaal op hetzelfde neer. Elkaar niet doden, is wat het Echte Volk onderscheidt van gemuteerde menselijke schepsels.

‘In oorlog bestaat geen moraliteit,’ zeiden ze. ‘Maar kannibalen doodden op één dag nooit meer dan ze konden eten. In jullie oorlogen worden in enkele minuten duizenden mensen gedood. Misschien zou het de moeite waard zijn aan je leiders voor te stellen dat in geval van oorlog beide partijen instemmen met een strijd van vijf minuten. Daarna kunnen alle ouders naar het slagveld komen om de stoffelijke resten van hun kinderen op te halen, ze mee naar huis te nemen, ze te begraven en om hen te rouwen. Wanneer dat voorbij is, zou men opnieuw al dan niet een strijd van vijf minuten overeen kunnen komen. Het is moeilijk om iets zinnigs te zeggen over iets dat volkomen zinloos is.’

Toen ik die avond ging liggen op de dunne slaaphuid die mijn mond en ogen scheidde van de stenige grond, bedacht ik dat de mensheid in veel opzichten heel ver is gekomen, maar dat we in andere opzichten erg zijn afgedwaald.

12