Een

Met een noodgang scheur ik de parkeerplaats van Studio Zeventien op. Het water uit de plassen zeilt over mijn voorruit heen, zo hard rijd ik. De grote klok boven de ingang van het gebouw tikt de laatste seconden weg die ik nog nodig heb om op tijd achter mijn bureau te kunnen zitten. Maar de enige vrije plek is natuurlijk helemaal aan de andere kant van het parkeerterrein, iedereen wil zo dicht mogelijk bij de deur parkeren. Stelletje luiwammesen. Maar ‘t past uitstekend bij de dag van vandaag. Alles wat er maar mis kon gaan vanmorgen, ging mis. Ik zal je de details besparen, maar als ik noem een kom yoghurt die het nodig vond te proberen de zwaartekracht te overwinnen (niet gelukt), een rode kat die de hele nacht op mijn enige schone zwarte trui heeft liggen slapen, een mobiel die niet opgeladen was terwijl ik een SMS móest versturen en sleutels die normaal altijd op de vensterbank liggen maar nu niet, dan krijg je een aardig idee.

Als ik de motor van mijn oude Fiatje uitschakel houdt het op met zachtjes regenen. Juist ja, het stort. En natuurlijk ligt mijn paraplu in de schuur, in de gang of in elk geval op een plek waar ik nu niet ben. En mijn hippe, dure nepslangenleren tasje is gewoonweg te klein om zelfs maar een kwart van mijn kapsel te beschermen tegen dit geweld. Rennen dan maar. Als ik nou even onelegant mijn benen onder mijn lijf vandaan werp, dan kan ik nog net voor negen uur binnen zijn. In theorie.

Helaas werkt het toegangspasje weer eens niet! Ik houd hem rechtop, liggend, staand, wapper hem heen en weer voor de ontvanger, maar de glazen deur blijft gesloten. En Jannet, de receptioniste, staat met haar rug naar de deur een kop koffie te drinken! Daar moest maar eens een functioneringsgesprek aan te pas komen.

Ondertussen klettert het water van het hele dak van de studio boven op me. Pas als ik het pasje ten einde raad weer in mijn tas gooi schuift de deur open. Te laat, het hemelwater zit tot in mijn laarzen.

Gelukkig zijn er niet veel mensen in de studio. Dat wil zeggen: aan deze kant. Het ware televisiegebeuren speelt zich namelijk niet af aan deze kant van het gebouw, liefkozend de ‘Achterkant’ genoemd, maar aan de ‘Voorkant’. Daar ligt rode vloerbedekking, daar komen alle bekende Nederlanders, muzikanten, de buitenlandse gasten en de sporthelden binnen, daar staat een Senseo-apparaat.

Nou ja, op dit moment in mijn leven maar beter ook. Ik wil me niet aan bekend Nederland vertonen als een verzopen kat met mascara op haar wangen. Lijkt me niet echt bevorderlijk voor de liefde op het eerste gezicht.

In de wc probeer ik mijn hoofd weer enigszins toonbaar te kneden. Bij vochtig weer krijg ik zo’n enorm fijne krullenbos waar menig poedel jaloers op zou zijn. Onder de handendroger probeer ik nog een klein beetje regen uit mijn haar te blazen, maar na een paar seconden in de herrie is de angst dat iemand me hier gebukt betrapt groter dan de schaamte om mijn belachelijke haar. Dan maar even snel een sjaaltje erin, ziet er zelfs ook nog hip uit.

In de gang die naar mijn werkkamer leidt trek ik mijn laarzen uit, laat ze leeglopen in de grote plantenbakken die volgens mij zo meer water krijgen dan ze ooit hebben gehad, en ik knijp mijn sokken ook nog boven ze uit als toetje.

Daar sta ik dan op een maandagochtend op mijn blote voeten op de tegels, terwijl de koude druppels uit mijn haar in mijn nek rollen. Goed begin van de week. Mijn broek voelt ook hartstikke klam. Zal ik die nog even uittrekken om te drogen? Volgens mij zit ik vanmorgen toch alleen op kantoor. Ik heb het ding net tot mijn knieën afgestroopt als de deur opengegooid wordt.

“Zo zo, gaat er nog meer uit?” Een man met een grote bos haar en een houthakkershemd komt de gang op lopen. Bart. Mijn knuffelbeercollega. Mijn lunchmaatje. Mijn klaagbox.

“Voorlopig niet!” zeg ik. Ik hijs mijn broek weer op. Dan maar koude benen.

Hij houdt de deur voor me open.

“Mevrouw,” zegt hij.

Ik ga achter mijn bureau zitten en leg mijn sokken op de verwarming naast me en zet mijn laarzen er ook in de buurt. Hèhè. Gelukt.

Ik zit op mijn bestemming.

Mijn lotsbestemming, zo je wilt. Tegenover mij zit mijn eeuwig vrolijke uitzicht in de vorm van Sandra, mijn andere collega, minzaam naar me te kijken. Ze haalt nog net niet haar neus op als ze naar mijn sokken kijkt.

“Morgen, San,” zeg ik, vrolijk als altijd.

“Goeiemorgen, Donna,” zegt ze terwijl ze me niet aankijkt en haar vingers nog driftiger op haar toetsenbordje pingelen. Haar blonde haar is strak naar achteren gekamd in een stijve staart en keurig geknipt. Nog altijd wacht ik op de dag dat er één haartje ontsnapt uit het gelid. Het zal de dag zijn dat er nog hoop zal blijken te zijn voor haar.

Zo, ik zit. Ik hoop dat de telefoon niet meteen gaat, want ik moet echt even bijkomen. Ondertussen zet ik mijn computer vast aan en houd mijn hoofd zo recht mogelijk, want de druppels vallen op mijn opengeslagen giga-agenda. Als er maar niks vlekt.

Slechts achtennegentig mailtjes! En iets meer dan de helft met een rood uitroepteken.

Dan verschijnt er achter de monitor een hoofd. Het is een blij hoofd.

“Volgens mij kun je deze wel gebruiken,” zegt het.

Bart zet een kopje koffie voor me neer. “En deze lust je zeker ook wel.” Voor m’n neus legt hij twee grote kersenbonbons.

“Waarom doe je dat nou?” vraag ik, terwijl ik van de eerste het papiertje al afscheur en mijn dijen voel groeien.

“Omdat ik van je houd!”

“Dank je,” mompel ik onverstaanbaar en jammer genoeg kan ik er niet al te lang van genieten, want de telefoon gaat en ik moet de heerlijke klont chocola in één keer doorslikken.

“Studio Zeventien, met Donna van Dalen spreekt u,” zeg ik.

Zo ziet mijn leven eruit. Ik ben zevenentwintig jaar, ik werk al meer dan vijfjaar bij Studio Zeventien (EsZet) en ik woon in een leuke flat in Amsterdam-Zuidoost. Alleen. Nou ja, alleen met mijn kat Lorenzo. Ik ben begonnen bij EsZet als receptioniste, maar ik heb mij opgewerkt en nu werk ik hier op kantoor met Sandra en wij regelen de afspraken met de BN’ers. Om te vragen of ze komen, om te zorgen dat ze kunnen komen, dat ze weten waar het is, dat ze koffie krijgen, dat ze weer weggaan en dat ze hun reiskosten vergoed krijgen. Best leuk werk. Maar je moet je er ook weer niet te veel van voorstellen. In bijna alle gevallen spreek ik niet met de BN’er zelf, maar met zijn of haar manager, coach, woordvoerder, eega, minnaar of huishoudster. En aangezien de omroep die bij ons de uitzendingen maakt nogal politiek georiënteerd is, zijn de meesten van de beroemdheden saaie grijze pakken of truttige mantelpakjes. Werkelijk, ik houd ze niet eens uit elkaar. Mijn enige hoop is dat ik ooit nog persoonlijke secretaresse word van Eric, onze baas. Want dan kom je tenminste ook in de studio.

Bart is onze technische man. Hij weet alles van software en hardware en alle computers die we hier gebruiken. En dat zijn er nogal wat.

Hoewel EsZet een internationaal bekende studio is runnen we de tent praktisch met z’n drieën.

Zoals gezegd doe ik dat werk samen met Sandra, mijn lieftallige collega. Ze werkt niet de hele week en om wat voor reden gebeuren de rampen altijd als ik werk en de leuke dingen als zij ook werkt. Ze heeft een man en twee kinderen en ik verdenk haar ervan dat ze nog nooit in haar leven later dan twaalf uur naar bed is gegaan, nog nooit een leeg wijnglas in haar hand heeft gehad en een cd van Barry White zo ongeveer het ruigste is wat ze ooit gehoord heeft. Haar bureau is gevuld met honderden foto’s van haar kinderen en van haar man en van haar man én haar kinderen en foto’s waar ze met z’n vieren op staan, op het strand, de markt, thuis en in de speeltuin. Ze hebben ook nog een poes, dus die staat ook op tig foto’s. Gelukkig staat haar bureau tegen dat van mij aan zodat ik alleen maar tegen de achterkanten van die zoetsappige tafereeltjes aan hoef te kijken.

Ik begin de mailtjes af te werken. Dat schiet niet echt op, want voor elke die ik afwerk komen er twee terug. Zo kan ik natuurlijk beter ophouden met werken, dat is een stuk efficiënter. Ik haal nog een kopje koffie voor mezelf en voor Bart en een glas water voor Sandra.

Hé, een mailtje van Bart. Ik kijk naar hem, maar hij zit heel ernstig te fronsen naar iets op zijn scherm.

Datum: 28 april 9:17

Aan: [email protected]

Van: [email protected]

Onderwerp: Lunch

 

Kroket of frikadel?

 

Je prins op het witte paard

Een paar keer per week gaan we samen lunchen bij Holle Bolle Gijs. Sandra vindt dat, geloof ik, maar niks. Ten eerste luncht ze niet. Ze lijnt eeuwig en dat terwijl ze minder dan veertig kilo weegt. Ten tweede vindt ze het een verspilling om vijf euro voor een broodje te betalen als je dat voor een paar cent zelf thuis smeert. Tja, dat is natuurlijk zo. Maar ik zie het meer als een investering in mijn levensgeluk. Je moet het tenslotte zoeken in kleine dingen, toch? Afgezien van het feit dat ik zelden vers brood in huis heb, geen beleg dat niet levensbedreigend over de datum is en al helemaal geen tijd om die dingen ‘s-morgens te combineren. En ten derde ergert Sandra zich dood als Bart en ik samen zijn. Dus we gaan standaard lunchen als zij er is en meestal ook als zij er niet is. Ik mail terug:

Voor het paard een peen, voor de prins een kikker. Halfeen naar HBG?

Hihihiii! Bram heeft een animatie van een briesend paard toegevoegd.

Ik lach. Sandra kijkt geërgerd op.

Dan daalt de temperatuur in ons klamme hokje opeens met enkele graden. Het licht dempt, mijn ademhaling stokt, mijn rug schiet als vanzelf in een ik-werk-hard houding. In de deuropening staat een man. Een grijze man in een pak van karton. Eric van Zuilen. Hoewel hij niet heel groot is vult zijn aanwezigheid de hele ruimte. Hij heeft het haar dat links van zijn schedel groeit, over zijn kale hoofd naar rechts gekamd. Zijn rode wangen wekken bij mij altijd iets vertederends op, waardoor ik in eerste instantie geneigd ben om hem over zijn bol te aaien in plaats van zoet naar hem te luisteren. Ik ga meteen op mijn handen zitten. Want hij is mijn baas. Alleen zegt hij op dit moment nog niets. Ik hoor slechts het zoemen van de computers. Van Zuilen komt naast mijn bureau staan.

“Ik heb nog geen afspraakbevestiging,” zegt hij. Hij tikt op mijn monitor.

Mijn brein weigert acuut dienst. “Waarvan?” stotter ik. “Afspraak?”

“Van de afspraak van halfdrie. Kom op, meisje. En deze mensen moet je even nabellen.” Hij werpt een pak papier op mijn bureau.

“Voor twee uur klaar.”

Dan loopt hij naar Barts bureau. Ik zie dat Bart rechtop gaat zitten en zijn voeten onder de stoel trekt.

“Wil je even naar mijn pc kijken? Er gaat iets mis met de mail.”

Bart knikt vlug. “Ik kom eraan.”

Zonder zich om te draaien zegt Eric: “Sandra, prima geregeld, die externe vergadering.”

Sandra straalt. “Bedankt, meneer Van Zuilen,” glundert ze.

“Wil je me straks assisteren bij de uitzending van halftwee?”

“Natuurlijk, meneer Van Zuilen.”

“En wat doen die sokken daar op de verwarming?”

Op zijn hakken draait hij zich om en klapt de deur achter zich dicht. Het duurt enige tijd voor de stofwolken opgetrokken zijn en de temperatuur weer wat is gestegen. Al die tijd durft niemand wat te zeggen. Alleen Sandra zit druk te typen en te stralen.

“Poeh,” zegt Bart.

“‘Mamma mia,” zeg ik.

Als ik mijn lijf weer durf te bewegen trek ik mijn klamme, warmvochtige sokken weer aan. Ik kijk met afgrijzen naar de stapel adressen die ik geacht word na te bellen. Dat wordt niet lunchen vandaag. Dat wordt nog niet eens een kopje poedersoep tussen de middag achter mijn bureau wegslurpen. Dat wordt werken. Beulen. Afzien. Dingen met zweet doen waar je moe van wordt.

Bart is opgestaan en loopt met hangende schouders en een frons tussen zijn wenkbrauwen naar de deur.

“Wens me sterkte,” zegt hij. “Het was erg fijn dat ik je heb leren kennen. In een volgend leven gaan we trouwen, oké?”

“Oké,” zeg ik.

“Vaarwel, wrede wereld,” en Bart trekt de deur achter zich dicht. Die blijft wel even weg, want onder ons gezegd en gezwegen, Eric van Zuilen is niet erg handig met de computer. Hoewel, je moet wel erg slim zijn om zulke stomme dingen met je computer uit te kunnen halen, dingen waarvan zelfs Bart niet wist dat ze mis konden gaan. Daar zit ik dan. Sandra helemaal in de wolken omdat ze haar baas op zijn rug mag krabbelen vanmiddag.

Ik start msn op de computer. Gelukkig! Sasja is online.

Sasja zit op haar werk ook de hele dag achter de pc. Ze doet iets met orders beheren, maar precies weet ik het ook niet. Sasja heeft het namelijk ook nooit over haar werk.

Verveel jij je ook zo? typ ik met één hand, want met de andere houd ik de telefoon vast, waardoorheen ik een telefoongesprek voer.

Rot! Wie dat ooit bedacht heeft, werken. Gelukkig heb ik wel uitzicht op een paar erg lekkere glazenwassers vandaag. En jij? Heeft Ban je alweer ten huwelijk gevraagd?

Pas voor de zeshonderdste keer. Ben je al hersteld van zaterdagavond?

Nee! Jij wel? Ik vrees dat ik de rest van mijn leven een chronische kater heb. Ik moet een hersenbeschadiging opgelopen hebben, dat kan niet anders. Maar wat hebben we gelachen, hè?

Nou! Toen jij in de armen sprong van de garderobejongen heb ik gepiest van het lachen.

Sasja houdt even op met typen. Ik voel de verbijstering via de draadloze verbinding groeien.

Was dat de garderobejongen? Ik dacht dat het de uitsmijter was. Ik schiet in de lach.

Hij heeft zich wel vermaakt. Dacht meteen dat ie verkering had. O, hij was zo lief en nog geen achttien jaar.

Was ik echt zo dronken?

Ach, nog niet zo erg als de vorige keer, toen je je hand in die agent z’n broek stak.

En hoe is het dan gekomen dat ik wel in mijn eigen bed wakker ben geworden?

Mark heeft je gered. Die zei: is het weer zover? en plukte je uit de grijpgrage handjes van de garderobejongen. Daarna heeft hij je in je bed geknald en is zelf naar huis gegaan. Meteen.

Sasja heeft geen man, maar wel een ex. Mark dus. En wat voor eentje. Een echte. Compleet met slaande ruzies, exen-seks, veel lunches samen en diepe gesprekken. Sasja zei zaterdag dat ze nog nooit zo’n goeie relatie heeft gehad met een man sinds ze het uitmaakte met Mark.

Ik wou dat ik zo’n ex had. Mijn exen zijn allemaal uit beeld verdwenen, verslagen, teleurgesteld, zum Tode betrübt, naar de andere kant van de wereld getrokken of gewoon extreem irritant. De enige ex die tegen mijn zin is vertrokken was Angelo. Ik werd geruild voor een zak knikkers en toen was Riccardo opeens mijn vriendje.

Zullen we zaterdag eens naar dat nieuwe Griekse tentje gaan? typ ik. Nu al zin in.

Is goed, maar ik wil wel om zes uur hardlopen.

Sasja is verstandig. Irritant verstandig. Walgelijk, weerzinwekkend verstandig. Zij is zo iemand die zich iets voorneemt en zich daaraan dan ook gewoon houdt. Alsof dat normaal is. Waar elk normaal mens en zeker iemand zoals ik al heel tevreden is en zelfingenomen met uitsluitend het voornemen om te gaan hardlopen, doet zij het ook gewoon. En als je daar dan je bewondering over uitspreekt reageert ze verbaasd: hoezo, ik heb het me toch voorgenomen?

Als ze zes kilo wil afvallen (wat om bovengenoemde reden nooit voorkomt) dan valt ze gewoon zes kilo af. Omdat ze zich dat voorgenomen heeft. Zij plant haar dronkenschappen dan ook zorgvuldig.

Ik wil daar net iets subtiel-gemeens over typen als iets in mij blokkeert. Mijn vingers blijven boven het toetsenbord zweven.

Er was iets.

Het was niet alleen die stapel telefoonnummers, die hier nog onaangeroerd naast mijn toetsenbord ligt te liggen.

Er was nog iets.

Iets met werk.

Eric.

Hij had het over een afspraakbevestiging? Zwetend kijk in mijn agenda. Ik zie het staan. Om halfdrie afspraak met minister Van Voorland.

Het bloed trekt uit mijn gezicht weg.

Ik hoef het niet na te kijken. Ik weet het zeker: ik ben die afspraak vergeten te maken.

Sas, crisis, ik moet aan het werk, typ ik en klik msn weg.

Onmiddellijk pak ik de telefoon en bel Van Voorlands secretaresse. In gesprek. Tuurlijk. Ik kijk op de klok. Nog krap twee uur de tijd.

Bellen. Voicemail zonder inspreekmogelijkheid! Wat is dat nou voor secretaresse.

“Is er wat?” vraagt Sandra glimlachend. “Kan ik je ergens mee helpen?” Dat zou je wel willen, denk ik. Het braafste meisje van de klas. Lekker je beter voelen dan een ander. Echt niet.

“Nee hoor,” zeg ik net iets te bits. “ Niks aan de hand.”

U vraagt een afspraak om halfdrie? U krijgt een afspraak om halfdrie.

Ik bel Emma. Die is journalist en kent zoveel mensen dat ze extra geheugen moest kopen voor haar palmtop.

Ze neemt direct op.

“Noodgeval,” zeg ik. “Je moet me helpen.” Ik leg het uit.

“Oké, duidelijk!” zegt ze. “Laat me even denken. Ik weet dat er bij Lunchroom De Duinen veel politici lunchen. Nu werkt daar de ex van die jongen die ik ooit geïnterviewd heb over het buurtcomité ‘Nee, nee en nog eens nee’. Zijn pr-manager was daarbij en die heeft toen iets gezegd over mevrouw Seeland, die toentertijd als voorzitter van de Raad van Bestuur ontslagen is omdat ze het zou hebben gedaan met de penningmeester, maar goed, dat doet er nu niet toe. Wat ik heb onthouden is dat de huidige voorzitter geregeld gesignaleerd wordt met die man die ooit zijn eigen kookprogramma had, kom, hoe heet hij toch?”

Ik haal mijn schouders op, zeg heel bewust niets, want ik weet heel goed dat ik Emma nu absoluut niet moet onderbreken, omdat deze stortvloed van woorden betekent dat ze iets op het spoor is, iets dat mij gaat redden van ontslag, van de goot, van leven over het randje van de afgrond.

“Die man heeft een eigen club gehad in Rotterdam. Is overgenomen door de zus van de styliste van de zangeres van de Dijkbouwers. En laat ik daar nu een telefoonnummer van hebben. Ik bel je zo terug.”

Ik blijf nog even zitten met de telefoon aan mijn oor. Net alsof ik heel rustig een gestructureerd gesprek voer en heel doelgericht en stressloos mijn zaakjes regel.

“Prima in orde,” zeg ik. “Genoteerd.” Ik schrijf wat op een briefje en leg de telefoon neer.

“Wil het niet zo lukken?” vraagt Sandra poeslief. “Ik wil je anders echt wel even helpen, hoor!”

“Het gaat prima, meid,” zeg ik. Ik begin te rammen op het toetsenbord alsof ik een symfonie speel in D-terts. Bel nou terug, zing ik in gedachten een hele opera mee.

Nog voor mijn mobiel zijn eerste rinkeltje heeft af kunnen maken neem ik weer op. Emma.

“Donna, die Van Voorland zit NU op de tennisbaan. Schiet op, want het is 15-40 en hij kan er niks van.”

Bart, je moet me helpen, SMS ik.

Bart heeft zoals altijd aan een halve piep genoeg. Meteen staat hij naast me.

“Wat is het?”

“Naar de gang,” duw ik hem, weg van die leedvermakelijke ogen van heks Sandra.

Ik gooi de deur achter me dicht en gooi Barts jas naar hem toe. “Pak aan! Ik moet Van Voorland hier om halfdrie hebben. En hij weet nog van niks. Pak je motor, vlug, en knal naar de tennisbaan in Zuid!”

Barts ogen veranderen in die van Clint Eastwood.

“Dat gaan we regelen,” zegt hij vastberaden met lage stem. Bart pakt zijn helm en voor mij lenen we er een van Sandra, die altijd op haar bromfiets komt. We verlaten de studio en lopen het parkeerterrein op. Bart rijdt zijn motor uit de stalling en geeft een ongelooflijke hoeveelheid gas als ik achterop spring.

“Jieeeha!” joelt Bart. We rijden met zeker tachtig de parkeerplaats af en schieten nog net op tijd door een oranje verkeerslicht de kruising over. Ik houd Bart vast alsof hij mijn laatste strohalm is in een levensbedreigende tornado. Wat in feite zo is.

Na een wegopbreking, een politieagent die wild zwaaiend zijn auto probeert te keren wat vanwege te veel dubbel geparkeerde auto’s niet lukt, een woedende pizzabezorger die we de pas afsnijden, een glazenwasser die zich nog net kan vastgrijpen aan de dakgoot en een meisje op een paard dat op hol slaat, komen we bij de tennisbaan aan.

Net als ik afstap en mijn kapselverwoestende helm afzet zie ik in een flits een man die verdacht veel lijkt op Van Voorland in een zwarte bolide weer wegrijden.

“Daar gaat ie!” schreeuw ik en spring weer op de motor. “Erachteraan!” Bart maakt een haarspeldbocht en we rijden in volle vaart achter de zwarte bolide aan. Die rijdt ook behoorlijk hard, Bart moet moeite doen om hem bij te houden.

“Hij gaat de rondweg op!” roept Bart achterom. “Richting Schiphol!” O shit, dat kan er ook nog wel bij. Straks verdwijnt hij de lucht in, neemt hij mijn baan, mijn toekomst, ja alles mee en laat mij slechts de drek, het afvoerputje, het riool van het bestaan. Dwars door Barts jas voel ik zijn warmte, zijn stevige rug en ik krijg zowaar een vaag prins-op-het-witte-paardgevoel. Ik zit hier achterop bij mijn held die mijn toekomst probeert te redden; de draak te verslaan om de mooie prinses te veroveren. Mijn haar wappert onder mijn helm en ik zit met mijn benen tegen de benen en de billen van Bart en dan met die brullende motor tussen onze benen, die bonk kracht, die paar honderd pk’s. Ongelooflijk, ik wist niet dat dat zo erotiserend kon werken. De lieve ongeschoren nekkrulletjes van Bart die ik onder zijn helm zie vind ik opeens niet schattig meer, ik vind ze woest aantrekkelijk! Ik snap niet dat ik dat niet eerder gezien heb. Ik wil ze een voor een in mijn mond nemen en er zachtjes met mijn tanden aan trekken tot het hem net een beetje pijn doet.

Opeens ben ik me ervan bewust dat ik al een tijd een sirene achter ons hoor.

Ik voel aan Barts rug dat hij het ook gehoord heeft.

“Zet je schrap!” brult hij boven het geluid van de motor uit.

De zwarte auto met daarin Van Voorland slaat af, inderdaad richting Schiphol, maar Bart lijkt rechtdoor te rijden op de linkerrijstrook. Een politieauto rijdt vlak achter ons. Pas op het allerlaatste moment, in de laatste fractie van de laatste seconde schiet Bart over de weg en slaat af, achter Van Voorland aan. De politieauto rijdt rechtdoor. Mijn hart klopt in mijn keel, maar ik schreeuw het uit: “Yeeeeeeeeah!” Wat is dit geweldig! In een volgend leven word ik Knightrider of een Duke of Hazard, echt waar! Dit is beter dan seks, beter dan bungeejumpen! Ik wil bloot zijn motorjack aan en terwijl we met honderdveertig kilometer per uur over de snelweg rijden van achter op de motor naar voorop kruipen en hem het sturen onmogelijk maken. Dat heb ik eens gezien op tv. Maar voor het moment volsta ik ermee mijn hoofd tegen zijn rug aan te leggen en mijn armen zo ver mogelijk om hem heen te slaan. Even wegdromen alsof Bart een man voor mij zou kunnen zijn.

Bart knettert direct achter Van Voorland aan de parkeergarage in. Niet ver van waar hij parkeert zetten ook wij onze motor neer. De stilte die volgt als Bart de sleutel omdraait is zowel ontluisterend als ontnuchterend. Het opzwellende gevoel onder in mijn buik lost meteen op en op het moment dat Bart zijn helm afzet en met zijn net-uit-bedhaar naar me kijkt weet ik weer dat hij gewoon broer Bart is. En dat we heel erg nodig Van Voorland om halfdrie in EsZet moeten hebben omdat ik anders mijn leven niet zeker ben. Of, mijn leven wellicht nog wel, maar niet of ik elke avond genoeg eten heb en een plaats om te slapen en de daklozenkrant te verkopen.

“Je was geweldig,” zeg ik als we afstappen.

“Dank je,” knipoogt Bart. “Jij ook.” Even staan we elkaar wat ongemakkelijk aan te gapen. Tenslotte hebben we net samen een machtige ervaring gedeeld en dat schept een intimiteit waar ik zo gauw even geen raad mee weet.

“Wat nu?” zegt Bart. “Mijn deel zit erop.” Een paar meter verder zie ik Van Voorland uit de auto stappen met zijn koffertje. Tja, wat nu?

Gewoon de botte bijl. Gemixed met vrouwelijke charmes. Ik doe de drie bovenste knoopjes van mijn blouse open en trek het sjaaltje uit mijn haar, wapper het los en zet mijn mobiel op scherp.

“Meneer Van Voorland!” roep ik en ik begin te rennen.

De minister kijkt verstrooid op, zijn tas in zijn handen.

“U wordt over een halfuur verwacht in de Praatshow!” Ik zwaai met de telefoon.

“En u bent? Waarom weet ik dit niet? Mijn secretaresse regelt al dat soort zaken.”

“Ik ben de logistiek coördinator van de uitzending,” ratel ik. “U heeft een afspraak om halfdrie maar door een communicatiestoornis heeft die mededeling uw secretaresse nooit bereikt. Hier is ze, uw secretaresse.” Ik overhandig hem mijn mobiel.

Van Voorland neemt de telefoon van me aan. “Ja?” zegt hij terwijl hij me uiterst wantrouwend aankijkt. Ik glimlach en draai zo poeslief mogelijk om hem heen terwijl de chauffeur met één been uit de auto en zijn elleboog op het stuur naar mij kijkt.

“Ik hoor je heel slecht!” zegt hij. “Wat? Ja, in een parkeergarage. Slechte ontvangst.”

Hij luistert met een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen.

“Mmm,” zegt hij en hij kijkt op zijn horloge. De uitdrukking op zijn gezicht verandert. “Verkiezingsuitslag gunstig beïnvloeden?” Hij trekt één wenkbrauw omhoog. “Zóveel kijkcijfers? Mm, dat verandert de zaak.”

Hij zegt tegen zijn chauffeur: “Redden we dat nog, Cor? Over twintig minuten in Studio Zeventien?”

Cor trekt zijn mondhoeken naar beneden. “Ik weet het niet,” zegt hij.

“Het moet!” zegt Van Voorland.

“Weet je wat,” zeg ik. Ik overhandig mijn helm (die me toch al iets te groot was) aan de minister en wijs hem naar Bart, die een eind verder naast zijn motor staat te staan.

“En hoe kom ik terug? En hoe kom jij thuis?”

“Ik rijd…” Ik wapper een beetje vaag om me heen.

“Zij rijdt gewoon met mij mee,” zegt Cor. “Ik rijd naar de studio en pik u daar weer op na afloop.”

Van Voorland aarzelt een kwart seconde en loopt dan naar Bart toe die verwelkomend zijn hand richting motor houdt, alsof hij de ober is in een duur restaurant.

Ik zet de mobiel aan mijn oor. Emma kraakt nog steeds met haar zakje.

“Dank je, Em,” fluister ik voor ik de verbinding verbreek.

Van Voorland steekt stijf zijn been omhoog en klimt op de motor alsof hij een drol in zijn broek heeft hangen.

Als hij zit geeft Bart een enorme dot gas en scheurt de parkeergarage uit. Mij met een grijnzende Cor achterlatend.

Cor is tegen de pensioengerechtigde leertijd en wekt bij mij enkel warme opagevoelens op. Zonder enige twijfel stap ik bij hem in de auto, achterin voor de zekerheid en dan rijdt hij weg, me af en toe lieftallig aankijkend in de achteruitkijkspiegel.

Dit kostje een fles rosé in De Verjaardag Van Ome Henk, SMS’t Emma.

Een goeie deal voor bet redden van mijn baan, druk ik terug.

“Zo, meis,” zegt Cor na een tijd. “Wat een baan heb jij, zeg.”

“Nou! Waar anders maak je mee dat je ‘s-morgens nog afspraken zit te synchroniseren en ‘s middags op het voorverwarmde plekje van Van Voorland door een chauffeur naar je werk teruggereden wordt?”

Cor buldert van het lachen.

“Haha! Jij hebt thuis elke avond heel wat te vertellen zeker.”

“Mijn kat houdt niet zo van al dat gepraat als ik net terug ben,” zeg ik.

Cor lacht weer.

“Je gaat me toch niet vertellen dat jij alleen woont, hè?”

“Heerlijk,” zeg ik. “Geen zweetsokken, geen voetbal, altijd het dopje op de tandpasta.”

Cor kijkt me in de achteruitkijkspiegel aan.

“Weet je, meisje,” zegt hij na een tijd. “Ik ben al zesenzeventig jaar. Ja echt, goed geconserveerd, hè? Dat komt natuurlijk door al die ingeblikte groente uit de jaren zeventig. Toen mocht alles er nog in. Maar goed. Ik heb heel wat meegemaakt. Leuke dingen. Nare dingen. En ik zeg altijd maar zo: met z’n twee maak je het samen mee. Alleen is maar alleen.”

“Mm,” beaam ik.

“Soms vraag ik me wel eens af, die jeugd van tegenwoordig, ze weten niet meer wat houden van is. Echt houden van.”

“Ach,” zeg ik.

“Mijn Annie is al tien jaar dood. Maar ik zweer je, als ze nog zou leven, dan zou ik geen meter meer rijden. Dan zou ik elke dag, elk uur, elke minuut met mijn lieve meisje doorbrengen. Ik ben zo blij met dit baantje. Ik rijd al vijfenveertig jaar. Ja, echt! Ben in een oude kever begonnen. En voor Herman chauffeer ik nu een kleine tien jaar. Ik stem geeneens CDA, hoor. Maar dat hoeft hij niet te weten. Haha! Ach ja. Nee, ‘t is waar. Met Annie was alles leuker. Twee keer zo leuk. Als ik iets meegemaakt had, dan maakte ik het thuis nog es mee. Ze leefde altijd zo mee.”

We zwijgen weer. We halen een vrachtwagen in waar een banaan met oogjes tegen een appel met oogjes in grote letters zegt: “Groente en fruit, bij Arno bent u altijd goedkoper uit!”

“Heb jij echt geen man in je leven?” vraagt Cor terwijl hij schakelt en daarna een dropje pakt en er mij eentje geeft.

“Nee,” zeg ik. “Echt niet.”

“Waarom niet?”

Eigenlijk heeft nog nooit iemand dat zo rechtstreeks aan me gevraagd.

“Houd je de mannen op afstand? Bang om op je bek te gaan?” vraagt Cor. Weer kijkt hij me met zijn helblauwe ogen in de achteruitkijkspiegel indringend aan. Dr. Phil.

“Er is maar één manier om de liefde te kennen,” zegt Cor. “Ga d’r voor en wees bereid op je bek te gaan. Als je altijd maar wacht tot de liefde jou komt grijpen, kon je wel eens te laat wezen. Dacht je dat Annie mij meteen wilde? Nee joh. Ik heb jaren achter haar aan gezeten en op het laatst zei ze: Een vent die zo goed weet wat ie wil en bereid is om een nacht op de stoep in de kou door te brengen—hoe dat kwam is nog een heel verhaal waar ik je nu niet mee zal vermoeien—da’s een vent uit het goeie hout. En we trouwden hetzelfde jaar nog. Je moet niet wachten. Niet op je horloge kijken. Stel je open voor de liefde en die komt vanzelf. En waarschijnlijk uit een heel andere hoek dan jij nu met je romantische hoofd denkt.”

Eindelijk zwijgt hij enkele kilometers. Ik kijk uit het raam en zie de honderden andere auto’s waar we mee vast staan in de file.

Opeens begint Cor te zingen. Ik schrik ervan. Cor zingt met zware bas en veel galm:

Mientje wachtte op haar liefde

ze wachtte heel haar leven lang

Sjaak en Koos en Jaap

die stuurde ze naar huis

want Sjaak was te groot en Jaap te arm

en ze wachtte en wachtte heel haar leven lang

Maar Koos bleef van haar houden

en stuurde elke dag een roos

maar Mientje bliefde ‘t niet

ze gooide ze weg en de deur bleef dicht

tot op een dag de rozen uit de prullenbak weer groeiden

Een wonder en Mientje begreep: de liefde, dat is Koos

Maar toen was het te laat

Koos was gestorven van verdriet, koud en alleen

en Mien bleef haar leven lang alleen

Het zal niet waar zijn! Ik zit hier te janken om een lied gezongen door een schorre bejaarde, terwijl ik op enkele honderden meters afstand van mijn werk ben! Als alleen al de gedachte aan huilen in me opkomt, zwelt mijn gezicht op alsof ik kort ervoor aangesloten ben geweest op een compressor.

Ook Cor pinkt een traantje weg als hij de auto op het parkeerterrein zet.

“Dat vond ik altijd zo’n prachtig lied,” zegt hij. “Annie hield het ook nooit droog.”

Als hij de motor uitzet staren we allebei even stil voor ons uit.

“Dank je wel, Cor,” zeg ik. “Dat was erg mooi.”

Cor glimlacht.

“Ik heb nog wat voor je,” zegt hij. Uit het handschoenenvakje pakt hij een boekje en geeft het me. “Het zijn wat oud-Amsterdamse wijsheden. Geschreven door een vrouw die veel wist. Heel veel. Die geef ik graag door aan de volgende generatie. Je moet ‘t niet van voor naar achter lezen, maar gewoon voelen welke bladzij je moet lezen.”

Ik buig naar voren en kus hem op zijn rimpelige wang. Cor grijnst nu even niet.

“Houd je haaks, meid,” zegt hij.

Dan spring ik de auto uit en ren zonder omzien de studio weer in en meteen naar de wc. Ik sluit mezelf op en dep mijn ogen met nat wc-papier tot ik het gevoel heb dat men mij weer aan kan kijken zonder met één hand het telefoonnummer van het Riagg op te zoeken.

Ik leg het boek op mijn schoot en bekijk het. Het ruikt echt naar oude boeken. Zou het van hemzelf geweest zijn? Er staan korte wijsheidjes in, eentje per bladzijde, zie ik. Ik sla het boek op een willekeurige bladzijde open.

De liefde klopt zacht aan uw deur. U hoeft alleen maar open te doen. Maar u hoort het niet. U roept er te hard doorheen.

Grappig toeval. Ik stop het boek in mijn tas, haal diep adem en stort mij weer in het werkende bestaan.