Nieuw geluk
Gezin met problemen
Robert Page
Een meisje dat van huis is weggelopen, raakt onderkoeld en wordt naar de Landau-kliniek gebracht. Ze vertelt weinig over haar achtergrond, maar Anne ontdekt al snel wat ze verzwijgt.
Kurt Lindell is een eenzame weduwnaar. Als hij van de trap valt lijkt er weinig aan de hand te zijn, maar in het ziekenhuis wordt iets heel anders geconstateerd: hij heeft huidkanker. Anne en haar collega’s besluiten hem te koppelen aan een buddy, iemand die hem kan begeleiden tijdens doktersbezoeken. Alleen pakt het contact heel anders uit dan bedoeld!
“Hier is het,” zei Anne, vanaf haar bank, achter in de ambulance.
“Ik zie het, die man staat al bij de ingang te zwaaien,” wees Tünnes en hij parkeerde de ambulance voor de ingang van de lage flat. Toen Anne uitstapte, zag ze opvallend weinig mensen naar hen kijken, terwijl ze met sirene en zwaailichten de straat in waren gereden. Tünnes en Klinkmüller liepen met de brancard achter haar aan.
De oude man wenkte hen naar binnen. “Kom snel!” riep hij.
Het slachtoffer lag onder aan de trap.
“Het is meneer Lindell,” zei de oude man. “Ik hoorde hem vallen. Ik woon hiernaast.” Hij knikte naar de woning naast het trappenhuis.
Terwijl Anne zich over meneer Lindell heen boog vroeg ze: “U hoorde hem vallen?”
“Ja, het is hier nogal gehorig. Hij liep de trap af. Ineens hoorde ik een gil, toen een klap tegen de leuning, nog een gil en toen was het stil. Ik ben meteen gaan kijken.” Hij kuchte, haalde diep adem en vervolgde: “Mijn vrouw heeft direct het alarmnummer gebeld.”
“Ook de politie?” vroeg Klinkmüller.
“Nee, dat geloof ik niet. Ze zag onze buurman liggen en dat kon ze niet aanzien. Vandaar dat ze nu…” Hij knikte naar opzij, waar zijn vrouw zich binnen moest bevinden. Zijn gezicht verstrakte. “Hij leeft toch nog wel?”
Meneer Lindell lag onder aan de trap, alsof hij daar pas in elkaar was gezakt. Anne schatte hem tegen de zestig. Hij was een stevige man met een enigszins bol en rood gezicht en grijs stekelhaar.
“Ja, hij leeft zeker nog,” zei Anne en de buurman was zichtbaar opgelucht.
Meneer Lindell kreunde en knipperde met zijn ogen.
Er was geen bloed te zien, maar dat was verraderlijk, wist Anne uit ervaring. Er was geen spoor van verdere uiterlijke verwondingen. Hij lag niet in een vreemde houding. Het had er alle schijn van dat hij zich had verstapt en vervolgens op de trap was gestruikeld. Misschien was hij ergens tegenaan gesmakt, gezien de herrie die zijn val had veroorzaakt.
Anne begreep heel goed dat de buurman was geschrokken, zeker nadat hij meneer Lindell bewusteloos onder aan de trap had zien liggen, maar waarschijnlijk viel het mee.
Meneer Lindell greep naar zijn hoofd, kreunde opnieuw en opende langzaam zijn ogen. Hij keek Anne en haar collega’s, die achter haar stonden, verdwaasd aan. Zijn mond viel half open.
Anne stelde zich voor en ze vertelde waarom ze waren gekomen. Ze vroeg of hij zijn naam nog wist.
Dat wist hij en hij kon haar precies vertellen wat er was gebeurd. Hij sprak zacht en hakkelde, maar zijn verhaal was duidelijk: hij was in gedachten de trap afgelopen en gestruikeld. Hij had geprobeerd om zich aan de leuning vast te grijpen, maar dat mislukte. Beneden werd het zwart voor zijn ogen. Hij vroeg hoelang hij hier had gelegen.
“Een kwartier,” antwoordde ze.
Hij keek haar verbaasd aan. “En niemand… Kon niemand me helpen?” vroeg hij.
Anne keek schuin omhoog naar de buurman.
“Ik heb hier de wacht gehouden, ik durfde niets te doen. Ik was bang dat hij misschien iets gebroken had en dat ik het dan erger zou maken.”
“U heeft juist gehandeld,” prees ze de oude man, wat hem goed deed.
“Er kwam wel iemand langs, een nieuwe bewoner die over meneer Lindell heen stapte en niet eens omkeek,” ging de buurman verder. “Misschien kwam het omdat ik zei dat hij meneer moest laten liggen, maar…”
Anne knikte. Hier was sprake van een onverschilligheid die ze helaas vaker tegenkwam. Gelukkig had meneer Lindells buurman wel gehandeld.
Het slachtoffer zelf wilde alweer opstaan, maar dat lukte hem nog niet. “Het gaat wel, ik voel me weer goed,” zei hij, tegen beter weten in. Hij klonk kortademig en zijn stem was hees.
Anne kon voorkomen dat hij uit zichzelf zou opstaan. Ze vroeg hem of hij pijn had. Dat ontkende meneer Lindell, maar Anne zag dat zijn borstkas snel op en neer ging.
Ze vroeg zich af of hij de hele waarheid had verteld en er wellicht een andere oorzaak was voor zijn valpartij.
Rustig vertelde ze hem dat hij meemoest. Hij keek haar wezenloos aan. Het leek of hij wilde protesteren, maar waarschijnlijk was hij daar te zwak voor. Nogmaals onderzocht Anne hem. Niets wees erop dat hij botten had gebroken. Toch wilde ze hem meenemen voor nauwkeuriger onderzoek. Dit keer had hij geluk gehad, een volgende val kon anders aflopen.
Tünnes en Klinkmüller ontfermden zich over hem. Behoedzaam legden ze de forse man op de brancard.
De buurman zei zacht tegen Anne: “Het moest er een keer van komen.”
Ze keek hem vragend aan.
“Het gaat niet zo goed met hem,” voegde hij eraan toe.
“Hoe komt dat?”
“Zijn vrouw is anderhalf jaar geleden overleden. Een hersenbloeding. Het overviel haar volkomen. En hem natuurlijk ook. Hij is geen schim meer van de man die hij eerst was.”
Anne wierp een snelle blik op haar collega’s, die de brancard naar buiten droegen. De mededeling van de buurman wierp een ander licht op de zaak. Ze had zelf ook eerst aan een hersenbloeding gedacht toen ze meneer Lindell zag liggen. Tot het moment dat hij in beweging kwam. Hij had geen scheef gezicht, hij sprak verstaanbaar en wist zich het voorval nog goed te herinneren.
“Kunnen we verder iemand waarschuwen?” vroeg ze.
“Meneer Lindell en zijn vrouw hadden geen kinderen. Ze waren nogal op zichzelf. Sinds haar dood komt meneer nog maar nauwelijks buiten. Zelfs wij zien hem niet veel meer.”
Ze bedankte hem voor de informatie en zei hem gedag. In de kier van de geopende voordeur zag ze het bezorgde gezicht van een oude vrouw.
Ook buiten werd duidelijk dat meneer Lindell geen druk sociaal leven leidde. Aan de overkant gluurden twee oude mensen door een kier van hun keukengordijnen. Verder was de straat uitgestorven.
Felix Landau had geen afspraak, dus hij keek verstoord op toen er iemand op de deur van zijn kantoor klopte. Hij gluurde naar de klok, liet het financiële jaarverslag liggen en riep: “Binnen!”
De deur werd geopend en er stond een onbekende vrouw op de drempel. Ze liep zijn kantoor in.
Felix schatte haar begin veertig. Ze was lang en slank, met kastanjebruin haar tot op haar schouders. Ze was gekleed in een mantelpakje. De manier waarop ze binnenkwam en haar vastberaden blik, verraadden een kordate aanpak.
Felix stond op en kwam achter zijn bureau vandaan. Ze schudde hem de hand. Haar handdruk was opvallend krachtig. “Ik ben Amanda Köper.” Ze had een prettige, beheerste stem.
Felix noemde zijn naam.
Ze haalde een pasje tevoorschijn dat aangaf waarvoor ze hier was. “Inspectie,” voegde ze eraan toe, voordat Felix een blik op haar pasje had kunnen werpen. Dat deed hij alsnog.
“Zo, zo,” zei hij luchtig. “Hoog bezoek.”
“Ik ben hier gisteren ook al geweest. Onaangekondigd. Dat mag hoor, het is volgens de regels. Vandaag wilde ik me maar eens voorstellen, voordat ik argwanend word bekeken.”
“Gebeurt dat dan?”
Ze knikte. “Vorige week werd ik in een ander ziekenhuis beschouwd als een mogelijke dievegge, nadat het personeel had vastgesteld dat ik geen bezoeker was.” Ze glimlachte even. “Dat wilde ik hier voorkomen.”
“Ik begrijp het. Wij houden namelijk niet van dieven,” zei hij. Het was een grapje, maar hij maakte het heel bewust, niet spontaan. Amanda was een vrouw die weerwoord verwachtte.
Hij rechtte zijn schouders. “U komt voor de algemene inspectie, zag ik.”
“Dat klopt. Gelukkig is er in deze kliniek geen aanleiding voor inhoudelijke medische controle, al voeren mijn collega’s af en toe steekproeven uit.”
Dat was de Landau-kliniek vorig jaar overkomen. Gelukkig waren de bevindingen van de controleur dermate positief dat het de Landau-kliniek de hoogste positie van de regio had opgeleverd.
“U was hier gisteren ook al, zei u?”
“Jazeker. Mijn eerste bezoek, om de sfeer te proeven en om te kijken hoe ik binnenkom.”
“Via de hoofdingang?” vroeg Felix droog.
Haar bruine ogen keken hem aan en ze lachte. Ze gebruikte op een subtiele manier eyeliner, zag Felix. Ze deed hem aan een kat denken.
“Ik stelde een paar vragen bij de receptie. Alles wat ik hier hoor en zie, neem ik mee in mijn eindverslag.”
“Dat mag. We hebben hier geen geheimen. Dit is een open kliniek. U mag spreken met wie u wilt.”
“Dat ga ik zeker doen,” kondigde ze vastberaden aan. “Maar ik kijk hier vooral rond. Ik heb me alleen aan u voorgesteld in mijn functie, maar verder zal ik dat niet doen.”
“Misschien doe ik dat dan wel.”
“Dat kan, maar het kan zijn dat ik volgende week pas weer kom. Of morgen. Of over twee weken. Of ’s avonds laat. Ik blijf pas weg als ik genoeg indrukken heb van dit ziekenhuis. Hoe de sfeer is, de hygiëne, hoe het personeel met elkaar omgaat, wat de bezoekers me vertellen. Kortom, ik wil een compleet beeld krijgen.”
“Nogmaals, ga uw gang. Alle deuren staan voor u open, behalve dan die van de operatiekamers. Maar met de juiste kleding mag u daar ook wel kijken,” voegde hij eraan toe. Hij krabde zich achter zijn oor. “Ik herinner me trouwens dat uw komst volgens mij wel was aangekondigd.”
“Dat kan. Soms doen we dat. Maar dan kom ik meestal eerder, zodat ik een spontane indruk kan maken en ik zeker weet dat er geen extra bezem door de gangen is gehaald en de lastposten toevallig vrij hebben.”
Waar hij haar eerst met een kat vergeleek, dacht hij nu meer aan een tijger. Ze was een vrouw die haar klauwen kon uitslaan. Onwillekeurig keek hij naar haar glanzende nagels.
Ondertussen wierp ze een spiedende blik om zich heen.
“Nogmaals, mevrouw Köper, u bent hier van harte welkom.” Felix deed drie stappen naar de deur en zwaaide hem open. “U kunt gaan en staan waar u wilt!”
Een kwartier later, nadat hij het eerste gedeelte van het rapport had gelezen, liep Felix naar de kantine. In de gang ontmoette hij Jörg Siebert. Felix kon niet langer wachten om het nieuws met hem te delen. Trouwens, de komst van Amanda Köper zou misschien al zijn opgevallen.
“Jörg,” zei Felix en hij bleef staan. “Heb je haar al gezien?”
Jörgs verbaasde gezicht beantwoordde de vraag.
“Onze bezoekster,” legde Felix uit. “Ze was net bij mij op kantoor. Onze inspectrice. Mevrouw Köper.”
Jörgs gezichtsuitdrukking, die weer neutraal werd, onderging een snelle verandering toen de directeur haar naam noemde. Zijn ogen werden groot. “Wie, zei je?”
“Köper. Amanda Köper.”
Jörgs ogen werden nog groter.
“Is er iets?” vroeg Felix. “Ken je haar?”
De chirurg mompelde iets.
“Wat zei je?”
Er trok een schaduw over Jörgs gezicht. “Laat maar,” zei hij zacht, maar op zijn voorhoofd was een frons verschenen.
“Ken je haar?” drong Felix aan.
“Het is niet belangrijk.”
“Dat denk ik wel, naar je gezicht te oordelen. Ik zag dat je schrok. Waar ken je haar van?”
Jörg schudde zijn hoofd. “Het is lang geleden,” vertelde hij. “Ze was vroeger een medestudente. Medicijnen.”
“Amanda?”
Jörg knikte. “Ik bedenk net dat ze nog steeds zo heet. Ze is dus nooit getrouwd.”
“Of ze gebruikt haar eigen naam. Dat lijkt me wel iets voor haar.”
“Dat denk ik niet,” zei Jörg bedachtzaam. Felix wilde vragen wat hij daarmee bedoelde, maar Jörg was hem voor: “Ze heeft die studie nooit afgemaakt. Dat verwonderde me niet, want volgens mij had ze er noch de motivatie, noch de kennis voor.”
“Je klinkt alsof je haar niet echt mocht.”
“Ik mocht haar echt niet,” verbeterde Jörg hem. “Toen niet en nu waarschijnlijk nog steeds niet.”
“Dan moet je haar maar ontwijken,” zei Felix luchtig. “Zou je haar nog herkennen, denk je?”
“Bepaalde kenmerken zeker,” zei Jörg met een ondeugende grijns. Felix dacht aan Amanda’s strakke blouse.
“Ik zit er niet op te wachten om haar te ontmoeten,” verzuchtte Jörg.
“Waarom niet? Zij is inspectrice, maar jij bent chirurg in een privékliniek.”
“Dat is het niet. Ze is nogal… tenminste toen…”
“Nogal wat?”
“O, er is destijds een docent ontslagen. Hij zou een verhouding met haar hebben gehad. Toen die man weg was, verklaarde Amanda dat ze het allemaal had verzonnen.”
“Nou, meneer Lindell, er is vooral goed nieuws,” zei Anne aan het bed van het slachtoffer dat ze gisteren hadden opgehaald.
Hij was weer prima aanspreekbaar nadat hij infusen met vocht had gekregen. Toch keek hij enigszins moeilijk. Het viel hem zwaar in de kliniek; hij had tegen verpleegster Renate gezegd dat hij het liefst thuis zat.
“Dit is het laatste vocht dat u van ons krijgt toegediend,” zei Anne en ze knikte naar het halfvolle infuus dat boven zijn hoofd hing.
“Uitgedroogd, ik kan er nog niet bij,” zei hij.
“Het gebeurt vaker, hoor. Sterker nog, het gebeurt vaker dan men denkt. Het is ook lastig om bij te houden hoeveel je drinkt. Veel mensen voelen niet dat ze te weinig vocht binnenkrijgen.”
“Ik ook niet. Goed, ik voelde me weleens wat slap, maar ja, de afgelopen tijd…”
Hij had tegen iedereen verteld over het plotselinge overlijden van zijn vrouw Karin, pas drieënvijftig jaar oud.
Anne begreep hoezeer haar plotselinge dood hem had aangegrepen, na een huwelijk van bijna eenendertig jaar. Maar ze had ook de indruk gekregen dat meneer Lindell zich koesterde in zijn verdriet. Dat hij het verlies gebruikte om in zijn levensmoeheid en apathie te blijven hangen.
“De zuster zei al dat ik altijd een fles water op tafel moet laten staan, of in de keuken, zodat ik hem zou zien en ik eraan herinnerd word dat ik moet blijven drinken.”
“Dat is een prima advies,” vond Anne. “Zeker omdat het nu nog niet warm is, krijgt een mens snel gebrek aan vocht. Blijven drinken, zeggen we hier altijd. Iedere dag, zomer en winter. ’s Zomers is dat meestal geen probleem, maar zoals nu, als het nog fris is, vergeten mensen dat soms.”
Hij lachte en verzekerde Anne dat hij het nooit meer zou vergeten.
“Dokter Roland wil alleen nog naar die bultjes op mijn huid kijken,” zei hij ineens. Hij wees er twee aan op zijn linkerarm, en ook één schuin boven zijn rechteroog. Het waren enigszins glazige bultjes, die er inderdaad vreemd uitzagen. Ze waren Anne niet eens eerder opgevallen.
“Dat hoorde ik al. Vertrouwt hij het niet?” Huidaandoeningen waren niet haar specialiteit.
“Dat zei hij niet. Hij vroeg me wel of ik de laatste tijd vaker in de zon had gezeten.”
“En heeft u dat?”
Het was haar gisteren al opgevallen dat hij een rood gezicht had. Trouwens, ook zijn armen waren zeker niet bleek.
“Ja, dat heb ik, dokter. Sinds Karin er niet meer is, ga ik weer eens op reis.”
“Weer eens? Deed u dat daarvoor dan niet?
“We reisden vooral naar Noorwegen en Zweden. Niet naar de zonnige oorden waar ik zo van hou. Kijk, ik vond die Scandinavische landen ook mooi, zeker. Vooral in de zomer. Al werd ik in die tijd gek van de muggen. Maar zelf geef ik de voorkeur aan Zuid-Europa. Of nog verder weg. Dus sinds de dood van mijn vrouw reis ik weer veel. Ik ben met vervroegd pensioen, ik kon nog net gebruik maken van een afvloeiingsregeling.”
“U had nu ook de tijd om het verlies van uw vrouw te verwerken.”
“Ja, maar ik ben er wel eenzamer door geworden,” verzuchtte hij. “Maar goed, vooral buiten de zomer heb ik in het buitenland de warmte opgezocht. Ik ben in Egypte geweest, op Malta, op Lanzarote en anderhalve week geleden nog op de Kaapverdische Eilanden.”
Vandaar zijn rode huid, dacht Anne. “In uw eentje?”
“Ja, en daar vond ik dat niet erg. Ik bloeide er op. Eenmaal thuis werd alles weer grijs.”
Anne gunde hem zijn ontspanning, maar het was natuurlijk vluchtgedrag. Er was iets misgegaan in het verwerkingsproces.
“Wat denkt u, dokter, komen die bultjes misschien door te veel zon op mijn huid?” Hij wees op zijn armen. “Kijk, ik heb van nature een bleke en gevoelige huid, maar ik ben nogal een zonaanbidder, dus…”
Hij keek bezorgd, maar Anne kon hem geen uitsluitsel geven. “Dat is meer het terrein van dokter Roland.”
“Hij zou me vanmiddag nog bekijken.”
“Dan weet u vanmiddag vast meer.”
Anne zag aan Walter Rolands gezicht dat het mis was met meneer Lindell.
“Het is wat ik vreesde,” zei hij zacht. “Huidkanker.”
Anne was er al bang voor geweest. “Dat zal als een harde klap zijn aangekomen.”
“Nogal. Meneer Lindell is nu down en in de war.”
“Eerst is zijn vrouw onverwacht overleden, zodat hij eenzaam achterbleef en nu dit…”
“Meneer heeft de meest voorkomende vorm. Toen ik die vreemde bultjes op zijn huid zag, vermoedde ik het al. Het waren van die typische, glasachtige kleine uitstulpsels, die je makkelijk over het hoofd ziet. Of waar je gewoon geen aandacht aan besteedt. Dat is het verraderlijke, je hebt er verder geen last van.” Hij keek Anne aan. “Meneer Lindell wilde er al mee naar de dokter, maar stelde het steeds uit.”
“Komt het door dat zonnebaden?” vroeg ze.
“Ja, deze vorm wordt meestal veroorzaakt door te lang onbeschermd zonnen. Meneer is buiten onze zomer diverse keren in warme gebieden geweest. Na enig aandringen gaf hij toe iedere keer lelijk verbrand te zijn.”
Anne herinnerde zich dat hij graag naar zonnige streken reisde nu hij er de kans toe had.
“Dat is ook wat,” verzuchtte ze.
“Maar we kunnen hem goed behandelen. Vanmiddag nog heb ik overleg met meneer aan welke behandeling hij zelf de voorkeur geeft. Zelf denk ik aan operatief verwijderen, zodat we microscopisch kunnen controleren of de gezwelletjes definitief verdwenen zijn. Er zullen dan wel littekentjes overblijven.”
“Dat kan Tim eventueel wegwerken.”
“Als dat nodig is. Ik denk ook niet dat zo’n miniatuursneetje het voornaamste probleem van meneer Lindell is.” Hij ordende de kraag van zijn overhemd. “Opereren is in ieder geval de snelste methode voor meneer. Als hij het er niet mee eens is, hebben we voldoende alternatieven.”
“Ik denk dat meneer Lindell zo weinig mogelijk met ons te maken wil hebben,” zei Anne. “Je snapt wel waarom.”
Walter knikte. “Dat denk ik ook. Volgens mij is het voor hem vooral een mentaal probleem. Hij zal het gevoel hebben dat hij aan de verliezende hand is, na wat hij eerder heeft meegemaakt. Hier ligt denk ik ook een taak voor onze Helmut.”
Dat was ook Annes gedachte, maar toen schoot haar nog iets te binnen. “Of we regelen een buddy voor hem.”
Walters wenkbrauwen wipten omhoog. “O ja, dat kan natuurlijk ook! Maar denk je dat hij daar een man voor is?”
“Waarom niet? Denk aan onze tachtigjarige, niet zo aardige hartpatiënt.”
Walter hief zijn ogen ten hemel. “Meneer Heifner! Ja, bij hem pakte dat goed uit.”
“Bij alle mensen die we aan een buddy hebben gekoppeld, pakte het goed uit,” wist Anne.
Walter dacht even na. Toen knikte hij. “Dat is waar. Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht?”
“Het experiment loopt nog niet zo lang, het begint nu pas tot mijn systeem door te dringen.”
“Ik moet er ook nog aan wennen, maar ik denk dat je gelijk hebt, Anne. Het zou in het geval van meneer Lindell goed kunnen werken.”
“Misschien kan het zijn eenzaamheid verlichten. Bovendien kan zo’n buddy als ervaringsdeskundige hem beter op zijn gemak stellen dan wij. En als hij of zij bij het eerste gesprek aanwezig is, scheelt dat ook. Iemand die zo’n ziekteproces heeft doorgemaakt weet wat meneer kan verwachten. Hijzelf zal nog verward zijn, de klap dreunt nog na. Hij is er waarschijnlijk met zijn gedachten nog niet volledig bij. De man of vrouw die hem bijstaat, kan beter naar de dokter en naar hem luisteren en zo mogelijk gerichte vragen stellen.”
“Bij meneer Heifner werkte dat inderdaad goed en wij waren van zijn grillen af,” herinnerde Walter zich met een grijns.
“Niet helemaal,” verbeterde Anne. “Vraag dat maar aan Margit.”
“Nou ja, over het algemeen scheelde het wel. De inbreng van zijn buddy maakte iedereen blij. Vooral ons.”
“Ik denk dat het een goed idee is.”
“Ik ook. Ik ga meneer Lindell meteen benaderen. Volgens mij doet alleen het vooruitzicht van andere hulp hem al goed.”
“Ja, want wij blijven tenslotte witte jassen,” zei Anne.
Anne zag het meteen: dit was Meri Besse. Vijf dagen geleden had ze een sms-alert op haar mobieltje ontvangen over het weggelopen meisje. Een dag later had Max’ dochter Isabel haar verwittigd. Meri was een klasgenoot van haar. Momenteel was ze geschorst. Isabel, die wel wat gewend was, had Anne verteld dat ze het terecht vond. Sinds een halfjaar was Meri een ongeleid projectiel. Haar gedrag was nukkig, brutaal en onvoorspelbaar geworden.
Ze was ineens niet meer op school gekomen. Uiteraard werd daar vaak over haar gesproken.
Een kwartier geleden had een oplettende fietser haar gezien. De man had eveneens een sms-alert ontvangen en hij wist zeker dat het eenzame meisje dat hij bij de lege kantoorpanden zag, staan de gezochte Meri was. Hij was gestopt en had haar aangesproken, maar ze reageerde niet en verdween achter een ander leeg kantoor. De fietser had zijn mobiel gepakt en meteen naar de kliniek gebeld omdat hij vond dat de tiener er slecht uitzag. Hij verklaarde eerst naar hen te hebben gebeld omdat zijn moeder vorige maand in de Landau-kliniek was behandeld en hij vermoedde dat de vermiste tiener baat zou hebben bij medische hulp. Daarna had hij alsnog de politie ingelicht.
Anne en haar collega’s waren als eerste ter plaatse. De man met de fiets wachtte hen op en vertelde hen waar hij Meri zojuist had gezien. Daarna zwaaide hij, stapte hij op zijn fiets en reed weg, alsof hij vond dat hij zijn plicht had gedaan en zijn oponthoud lang genoeg had geduurd. Misschien had hij een belangrijke afspraak.
Tünnes riep Anne en Klinkmüller weer de ambulance in en ze reden de bocht om.
Daar, in de schaduw van een kantoor in aanbouw en dat nooit was afgemaakt, stond inderdaad Meri Besse. Ze verborg zich in de schaduw, zodat ze nog bleker leek dan ze al was. Anne herkende haar meteen van de foto die ze in de krant had gezien.
Het meisje deed geen enkele poging zich te verstoppen toen de ambulance vlak voor haar stopte. Ze bleef staan voor een raamopening waar nooit een raam in zou komen. Het was een nogal naargeestig gezicht. Ze hoorde hier niet.
Anne stapte uit en noemde Meri’s naam. Het meisje wendde haar blik van Anne af.
Ze was het, daar was geen twijfel over. Eén meter zesenzestig, slank postuur, smal gezicht, halflang donkerblond haar, bruine ogen. Ze had een enigszins rode neus. Anne herinnerde zich de beschrijving van het sms-alert nog goed. Ze kende die, dankzij Isabel, uit haar hoofd. Zelfs de kleding klopte: gymschoenen, vale jeans, groene winterjas.
Het betekende dat Meri al dagen in dezelfde kleren rondliep. ’s Nachts was het vijf graden, overdag hooguit tien of elf. Waar had ze geslapen?
Anne benaderde haar rustig. Ze zei dat ze blij was dat ze haar hadden gevonden. Meri haalde haar schouders op. Ze zag er moe en verlopen uit. Haar haar was warrig en vet, haar blik was dof. Anne zag ook angst in haar ogen. Anderzijds was het meisje opgelucht dat ze zich niet langer schuil hoefde te houden, al zou ze dat waarschijnlijk niet toegeven.
“Iedereen vraagt zich af waar je geweest bent,” zei ze.
“O.” Het klonk alsof dat haar verbaasde.
“Je ouders zijn ontzettend ongerust.”
“Mijn ouders?” Ze sprak het nogal schamper uit. Anne zag de boosheid in Meri’s ogen. Haar mond werd strak. Ze beet op haar onderlip en leunde tegen de muur. Ze hoestte een paar keer flink.
Tünnes en Klinkmüller hielden zich op de achtergrond.
“De halve stad heeft naar je gezocht,” zei Anne. Ze wilde Isabels naam noemen, maar ze bedacht zich. Isabel had vroeger wel contact met Meri gehad, maar het laatste halfjaar was dat verwaterd. Isabel kon zich niet vinden in Meri’s steeds rebelser wordende houding. Wat had de tiener uit huis gedreven?
Klinkmüller zei dat de politie eraan kwam.
“Heb je dat gehoord?” vroeg Anne. “De politie is er ook.” Ze keek in de richting van de afslag en inderdaad verscheen daar een politiebusje.
“Hebben zij lopen slapen?” vroeg ze met haar hese stem. Opnieuw kuchte ze.
“Wie? De politie?”
“Ja, wie anders! Ik ga niet met hen mee.”
“Ze hebben je ouders al gewaarschuwd, Meri.”
“Daarom ga ik niet met hen mee,” herhaalde ze koppig.
Anne vroeg zich af wat er thuis met haar was gebeurd. Razendsnel dacht ze na.
Het politiebusje stopte naast de ambulance en twee agenten stapten uit, een man en een vrouw. De man sprak kort met Tünnes en Klinkmüller, de agente voegde zich bij Anne.
Anne bevestigde dat het om Meri Besse ging. Het meisje kwam in beweging, ze slenterde langs de muur, haar handen in haar zakken, haar schouders omlaag, haar haren als slierten over de kraag van haar jas. Anne en de agenten overlegden kort. Op de achtergrond kreeg Meri opnieuw een hoestbui.
Anne kwam tot de conclusie dat het haar beter leek als ze Meri eerst meenamen naar de kliniek om haar gezondheid te controleren. Ze zag er slecht uit. Weliswaar had ze maar zes dagen gezworven, maar Anne vertrouwde het niet. Ze kon griep hebben, of een beginnende longontsteking.
Vanuit haar ooghoeken keek Anne naar het meisje. Ze stond verderop als een dood vogeltje tegen de muur, haar gezicht in haar kraag verstopt, haar armen over elkaar, alsof ze het nog steeds koud had.
Misschien konden ze in de kliniek ontdekken waarom ze was weggelopen. Dat werkte soms beter dan wanneer ze direct met haar ouders werd geconfronteerd. Het voorkwam ook dat de situatie thuis meteen zou exploderen.
De agente overlegde met haar collega en ze stemden in met Annes voorstel. De agente beloofde Meri’s ouders in te lichten, zodat ze haar in de kliniek konden opzoeken.
Anne riep het meisje en vroeg haar plaats te nemen in de ambulance. “We gaan je eerst eens even onderzoeken en opknappen,” zei ze vriendelijk. Dankzij haar ervaring met Isabel wist ze blijkbaar de juiste toon te treffen, want Meri protesteerde niet. Integendeel, ze keek met een schuin oog naar de agenten die inmiddels in hun eigen busje waren gestapt. Opnieuw hoestte ze, zo heftig dat Anne dacht dat het meisje zou overgeven. Dat gebeurde niet. Ze slikte, kokhalsde nog een keer en stapte traag in de ziekenwagen. Tünnes en Klinkmüller zaten al voorin.
Toen Annes blik die van Meri kruiste zag Anne wat ze al vaker had gezien, ook bij Isabel: Meri wilde zich voordoen als een zelfstandige, jonge vrouw die heel goed wist wat ze wilde. Maar ze was ook nog maar een kind.
Jörg Siebert wist dat het een keer moest gebeuren. Hij kon zich niet blijven verstoppen. Hij had er ook geen zin in. Wat had hij te verbergen? Vroeg of laat zou hij Amanda Köper ontmoeten en dan zou hij wel zien.
Maar hij was meer op zijn hoede dan hij dacht. Iedere keer drongen zich de herinneringen aan haar tijdens hun studietijd op. Het waren geen prettige herinneringen. Ze was destijds nogal streberig. Toch had ze haar studie niet afgerond. Medicijnen studeren was niets voor haar, scheen ze te hebben gezegd. Of had haar affaire met die oudere docent haar het leven onmogelijk gemaakt?
Sinds Jörg wist dat ze in de Landau-kliniek was geweest en ze er vaker zou komen, had hij daar veel over nagedacht. Hij vond het merkwaardig dat ze elkaar na al die jaren weer zouden treffen. Hij had nooit meer iets van haar gehoord; hij wist niet eens dat ze nog in deze omgeving werkte.
Hij vroeg zich af hoe ze hem zou benaderen. Misschien herkende ze hem niet eens. Het was tenslotte lang geleden; mensen veranderen.
Hij kwam net uit het toilet, waar hij zijn handen had gewassen toen op de gang iemand zijn naam noemde. Het was nog vroeg en Jörg was in gedachten. Hij stopte toen een vrouwenstem opnieuw zijn naam uitsprak. Hij keek om.
Amanda Köper!
Ze had hem dus zelfs van achteren herkend! Hij herkende haar ook meteen. Ze was nauwelijks veranderd. Ja, ze had donkerder haar, ze was minder lang dan in zijn herinnering en ook niet meer zo mager, maar haar gezichtsuitdrukking en de blik in haar ogen waren hetzelfde. Misschien nog strenger dan vroeger. Haar stem was ook hetzelfde. Het verwonderde hem dat hij die niet meteen had herkend, toen ze de eerste keer zijn naam noemde.
Als student had ze al dure outfits, nu droeg ze een Italiaans mantelpakje alsof ze de directrice zelf was.
Ze glimlachte. Het kostte haar moeite; het was geen gebaar dat ze van nature had.
“Jörg Siebert, wat een verrassing!”
Hoelang had ze die woorden ingestudeerd? Wist ze echt niet dat hij hier werkte?
Hij schudde haar de hand. Die van haar was koel en een beetje klam. Het kon geen angstzweet zijn, dacht hij, dat was niets voor haar.
Ze vroeg hoe het met hem ging. “Oh, goed,” zei hij vriendelijk, maar zakelijk. “Ik ben hier algemeen chirurg.”
Waarom moest hij meteen zijn status erbij vermelden? Wist ze het niet? En zo ja, was het belangrijk? Hij schrok van zichzelf. Wilde hij indruk maken? Dat was belachelijk!
“Dat hoorde ik van Felix,” zei ze nonchalant. Zoals ze de naam van de directeur uitsprak: Felix. Alsof ze dagelijks bij hem op de koffie kwam!
“Natuurlijk,” zei hij snel. “Ik hoorde dat je al een keer was langs geweest. Inspectie is het toch?”
“Ja, ik doe in dit rayon de algemene inspecties, dat klopt,” zei ze en met een snelle hoofdbeweging schudde ze een lok haar uit haar gezicht.
“En wat zijn je bevindingen tot dusver?” vroeg hij, blij dat hij de aandacht op haar werk kon richten.
Ze toverde haar professionele glimlach tevoorschijn. “Dat mag ik uiteraard niet met het personeel bespreken. Dat zou mijn waarneming kunnen beïnvloeden,” zei ze gevat.
Ze bleef hem aankijken. Jörg vroeg zich af of hij gekrompen was of dat zij was gegroeid? Zijn ogen flitsten over haar lichaam. Had ze een borstvergroting ondergaan? Ook zag hij haar dure schoenen. Hoeveel zou ze verdienen? Meer dan hij?
Ze gaf geen krimp.
Hij had tegen deze ontmoeting opgezien en hij kon niet eens precies vertellen waarom. Tenslotte had ze niet al te lang deel uitgemaakt van zijn studentenleven. Ze waren allebei hun eigen weg gegaan, nadat ze hooguit oppervlakkig contact hadden gehad. Waarom zou hij zich over haar druk maken? De medische inspectie van vorig jaar, dat was een ander verhaal. Hij had die testen glansrijk doorstaan. Kwam het omdat Amanda een bekende was, hoe oppervlakkig ook?
“Ik begrijp het, je moet natuurlijk objectief blijven,” zei hij.
“Dat is mijn werk. Vorige maand heb ik helaas onrechtmatigheden geconstateerd bij een instelling waar een bekende van mij werkzaam was.”
“Vond je dat niet moeilijk?”
“Welnee. Zoals ik al zei: het is mijn werk. Misschien ben ik wel strenger nu ik weet dat jij hier werkt.” Ze keek hem doordringend aan. “Algemeen chirurg. Nou, nou! Dat had ik niet achter je gezocht.”
Jörgs ogen werden groot. Hij beheerste zich snel. Wat bedoelde ze daarmee? Wilde ze hem uit de tent lokken? Vroeger kon hij haar nooit op speelsheid of humor betrappen. Hij kon zich niet voorstellen dat ze op dat punt was veranderd.
Er lag een merkwaardige glans in haar ogen. Was Amanda misschien jaloers op zijn positie?
“Blijkbaar verwondert het je dat ik zo ver gekomen ben,” zei hij.
“Ja, je was nooit zo’n studiebol.”
Zijn gezicht betrok. “Dat viel toch wel mee?”
“Nou, ik herinner me andere dingen.”
Hij kreeg het idee dat ze hem triomfantelijk aankeek.
“Wat kun jij je nou van mij herinneren. Zoveel contact hadden we niet.”
“Ach, ik had toen al mijn ogen en oren open, Jörg.”
Weer zo’n vage opmerking en het ergerde hem dat ze zijn naam uitsprak. Hij vond dat ze neerbuigend klonk. Alsof ze toen al verder was dan hij.
“Je kunt nooit veel over mij hebben gehoord,” zei hij met een stelligheid die hij zelf niet zo voelde. “Ik was vooral aan het studeren. Trouwens, daarna ook. Zelfs tegenwoordig heb ik bijscholing.”
Ze knikte, zonder haar blik van hem af te houden.
Jörg begon zich ongemakkelijk te voelen. Bovendien moest hij weer aan het werk.
“Nou, Amanda, leuk je weer eens gezien te hebben,” loog hij. “Ik zie dat jij een belangrijke baan hebt, tegenwoordig. Je doet ongetwijfeld goed werk.”
Hij forceerde een korte glimlach. “Maar op onze kliniek zul je weinig hebben aan te merken.”
Het idee dat ze dat wel zou doen, stond hem tegen. Amanda, die er vroeger tussenuit was geslopen toen de studie haar te zwaar werd, moest zich koest houden. Hij vroeg zich af hoe ze aan haar baan was gekomen. Vroeger ging al het gerucht dat ze het met een docent had aangelegd omdat ze slecht was in het vak dat hij gaf. Was ze daarna opnieuw met een invloedrijke persoon het bed ingedoken?
Ineens drong een belachelijke gedachte zich op. Jörg had gehoord dat ze eerder in Felix’ kantoor was geweest. Wat had ze daar gedaan?
Als student ging hij haar al liever uit de weg. Ze had iets arrogants over zich. Iets dwingends ook. Als ze haar zin niet kreeg, dan…
Hij vroeg zich af wat er later van die docent was geworden. De man was via de achterdeur vertrokken.
Amanda keek om zich heen. “Ik ga mijn best doen,” zei ze.
Ook dat kon weer van alles betekenen.
Ze tikte hem met haar hand op zijn arm, een gebaar dat hem verraste. “Leuk je weer eens gezien te hebben, Jörg.”
Ze draaide zich om en liep langzaam de gang in. Hij bleef staan. Halverwege draaide ze zich om en glimlachte ze. Jörg schudde zijn hoofd en liep de andere kant op. Toen hij het slot van zijn spreekkamer opendraaide voelde hij haar ogen in zijn rug prikken.
Kurt Lindells wereld stond op zijn kop. Het gevreesde woord was genoemd. Het woord dat hij niet hardop durfde uit te spreken.
Wat zou Karin ervan hebben gezegd? Hield ze hem nog altijd in de gaten? Kurt wilde graag dat het zo was, maar hij wist het niet.
Hij miste haar nog iedere dag.
Nu had hij haar hulp nodig. Na dat afschuwelijke nieuws bij dokter Roland had hij het liefst willen vluchten. Maar er was hoop, volgens de dokter. Het was minder erg dan het klonk. Het was geen dodelijke vorm van die vreselijke ziekte. Er waren geen uitzaaiingen bij deze vorm van huidkanker.
Ineens was hij bang geworden. Na Karins dood hoefde het voor hem niet meer. Hij hoopte, en verwachtte, dat de pijn na een tijdje minder zou worden. Dat gebeurde ook, maar dat depressieve gevoel bleef. Het verbeterde alleen op zonnige stranden, maar daarna thuis kwam het weer dat gevoel van eenzaamheid, van nutteloosheid, weer intenser terug. Het was alsof alle dagen grijs waren en het werd alleen maar erger.
En toen de mededeling van dokter Roland. Kurt was er al bang voor; hij had die plekjes voor de spiegel en tijdens het douchen wel gezien. Hij dacht dat hij zich verwond had tijdens het scheren. Of dat hij zijn arm had gestoten, met die gekke bultjes als gevolg.
Hij durfde er niet mee naar zijn huisarts, de man die pas drie weken na Karins overlijden iets van zich had laten horen.
Als hij zichzelf niet zo had verwaarloosd was hij niet van de trap gevallen en wist niemand dat ook hij aan die rotziekte leed.
Hij staarde naar zijn armen, naar die kleine vlekjes, die zoveel ellende veroorzaakten.
Dokter Maas had voorgesteld om hem met iemand te laten praten. Een buddy, noemde ze haar. Dat was een nieuw project in de kliniek. En ja, het ging om een vrouw. Een dame die ook al aan de gevreesde ziekte had geleden, in haar darmen. Ze was ervan genezen, maar ze stond nog wel onder controle. Ze had zich aangeboden voor dit nieuwe programma in de Landau-kliniek. Het ging erom dat mensen die ervaringen hadden met een bepaalde ziekte, die met een ander konden delen. Het mes sneed aan twee kanten: de voormalige slachtoffers konden erover praten en de huidige patiënten konden hun voordeel doen met de ervaringen van de ander. Zij voelden precies aan wat er speelde bij patiënten die het vreselijke bericht hadden gekregen.
Dokter Maas had het hem duidelijk uitgelegd. Voelde ze aan wat er in hem omging? Hij had geluisterd en geknikt. Het leek hem geen slecht idee, al schrok hij even toen hij hoorde dat het om een vrouw ging die met hem zou praten. Even voelde hij zich schuldig tegenover van Karin. Alsof hij vreemdging. Maar dat was natuurlijk onzin! Zijn vrouw was er niet meer. Hij wel. Hij moest door, al wist hij zelf nog niet zo goed waarom.
Maar het feit dat hij bang was, gaf volgens dokter Roland aan dat hij wilde overleven. En zo was het ook. Hoe vreemd het ook klonk, in de kliniek werd Kurt zich weer bewust van het leven buiten zijn flat.
Vanavond zou hij al kennismaken met zijn buddy. In het ziekenhuis, want ze wilden hem hier nog houden omdat zijn bloeddruk sinds vanmiddag flink was gestegen.
Kurt had weinig gegeten. Hij voelde zich licht in zijn hoofd. De diagnose van dokter Roland dreunde nog na, ondanks de geruststellende woorden die daarna volgden. Hij zat op de rand van zijn bed en gluurde voor de zoveelste keer naar de klok. Tien voor zeven. Zijn buddy zou om zeven uur komen. Brenda was haar naam.
Hij slikte, stond op en keek opnieuw in de spiegel boven de wasbak. Hij schrok van zijn eigen gezicht. Alsof hij vandaag tien jaar ouder was geworden.
Misschien was dat ook zo. Zo voelde hij zich in ieder geval wel.
Acht voor zeven. Hij zat weer op zijn bed. Hij voelde zich net zo nerveus als voor zijn eerste afspraakje met Karin. Dat was lang geleden, hij was toen nog jong en vrolijk en fit. Daar wilde hij nu niet meer aan denken.
Wellicht kon hij maar beter vertrekken en de zaak vergeten. Gewoon de behandeling volgen die dokter Roland hem aanraadde en verder geen gezeur. Ineens had hij geen zin in al dat gepraat. Wat zou het hem verder helpen?
Karin was de enige met wie hij echt kon praten. Op televisie zette hij praatprogramma’s uit en hij voelde regelrechte afkeer als hij hoorde over urenlange vergaderingen van wereldleiders. Waartoe leidde al dat geklets?
Maar om vijf voor zeven besloot hij dat hij dat niet kon maken tegenover van Brenda. Ze had zich vrijwillig opgegeven om hem te helpen.
Brenda… Vreemd dat hij alleen nog maar haar naam wist.
Dit was een kennismakingsgesprek om te zien of het klikte. Wat was dit, een privékliniek of een datingbureau? Hij grinnikte, maar vooral omdat hij zenuwachtig was.
Om twee minuten voor zeven hoorde hij snelle voetstappen in de gang. Ze kwamen zijn richting uit.
Ze kan in ieder geval weer behoorlijk snel lopen! schoot het door hem heen.
Hij slikte en stond op.
Brenda keek om de hoek.
Ze was anders dan hij zich had voorgesteld. In zijn gedachten had hij een oudere vrouw voor zich gezien. Hij had begrepen dat ze zestig jaar was. Maar de dame die zijn kamer in liep, leek zeker tien jaar jonger. Ondanks de ernstige ziekte, die ze weliswaar had overwonnen, maar die op het eerste gezicht minder sporen had nagelaten dan hij verwachtte.
Brenda droeg opvallend nette kleren, alsof ze bij het staatshoofd op bezoek ging. Kurt hield daar niet van. De tijd van uiterlijke schijn was wat hem betrof allang voorbij. Ze droeg een net jasje en nieuwe schoenen. Haar korte, rechtopstaande haar deed hem aan dat van Karin denken, dus hij staarde haar verbaasd aan.
Maar daar hield de vergelijking dan ook op. Brenda was kleiner dan Karin, en slanker. Bijna mager. Of kwam dat door haar ziekte? Brenda had een smal gezicht, een smalle mond en bruine ogen. Eyeliner, een beetje rouge. Karins ogen waren blauw. Helder blauw, tot op de dag van haar dood.
Vreemd hoe ik blijf vergelijken, dacht Kurt.
Brenda was sneller in haar bewegingen dan Karin. Trippelpasjes, hoekige gebaren. Het was voor hem moeilijk zich voor te stellen dat Brenda ernstig ziek was geweest. Ze maakte een levenslustige, gezonde indruk, al had ze weinig kleur in haar gezicht.
Hij gaf haar een hand. Haar handdruk was warm en stevig.
“Neem plaats,” zei hij. Hij kuchte de trilling uit zijn stem.
Ze ging op de stoel zitten. Hij nam plaats op de rand van zijn bed, zodat hij hoger zat. Hij keek naar haar; ze leek minder nerveus dan hij.
Daar was het weer, dat gevoel dat hij liever was gevlucht. Wat kon hij zeggen?
“Fijn dat je gekomen bent,” flapte hij eruit. “Mag ik ‘je’ zeggen?”
“O ja, graag. De tijd van formaliteiten hebben we gehad, nietwaar?”
Aan haar stem hoorde hij dat ze toch zenuwachtiger was dan hij dacht. Ze had een iets te hoge stem. En ze had haar haren geverfd. Daar hield hij niet van. Het was te zwart.
Hij zocht naar woorden. Het voelde ineens zo geforceerd. “Ik… ik hoop dat je mij kunt helpen.”
“Ik hoorde dat je huidkanker hebt.”
Zij sprak dat akelige woord zonder problemen uit.
Hij knikte en stapte van het bed af. Hij toonde haar de plekjes op zijn huid en het bobbeltje op zijn gezicht. Ze keek aandachtig.
“Te veel zon?” vroeg ze.
Haar vraag ergerde hem. Alsof hijzelf schuldig was aan die ziekte.
Hij knikte dus alleen maar. “Bij mij is iemand in de straat hetzelfde overkomen,” zei Brenda. “Die man is bouwvakker geweest, dus als tijdens zijn werk de zon scheen, genoot hij ervan. Hij had nooit kunnen voorzien dat het zo zou eindigen.”
“Eindigen?” vroeg hij verschrikt.
Ze kleurde vanwege haar blunder. “Dat hij dat zou krijgen, bedoel ik. Sorry. Het gaat nu goed met hem.”
“Gelukkig maar…” Hij vertelde wat dokter Roland hem had voorgelegd.
“Hij heeft mij ook behandeld. Dat is prima verlopen. Goede begeleiding ook. Er komt nogal wat op je af.”
Zij had de gevreesde ziekte in haar darmen gehad. Ruim twee jaar geleden werd ze magerder, zonder dat er een aanleiding voor was. Ze weet die darmkrampen aan de gevolgen van een griepje. Maar toen er slijm bij haar ontlasting kwam ging ze maar naar de dokter. En vervolgens hierheen. Ze werd meteen geopereerd. De tumor en het omliggende weefsel werden verwijderd. Ook de dichtstbijzijnde lymfeklieren werden weggehaald. Daarna stond ze maandelijks onder controle. Tot nu toe was ze schoon en ze voelde zich beter dan tijdens de jaren voor haar ziekte.
“Misschien speelde het al een tijdje,” gaf ze toe. “Ik had wel vaker last van mijn buik, maar dat ging snel over. Je weet hoe dat gaat; je voelt wat, maar je wilt je niet aanstellen. Het gaat immers vanzelf over? Het is bij mij goed afgelopen, maar eigenlijk zouden we waakzamer moeten zijn.”
Ze zei het alsof ze een schram op haar grote teen had gehad. Het was dat haar gezicht strak stond en haar ogen enigszins droevig keken, anders had hij zich echt aan haar geërgerd. Haar misschien zelfs al weggestuurd. Nu liet hij haar praten over de angstige maanden na haar operatie. Iedere keer dat de dokter opgelucht vertelde dat ze schoon was, groeide haar zelfvertrouwen. En nu, twee jaar later, geloofde ze dat het zo zou blijven. Hij vond het knap dat ze zich er zo doorheen had geslagen.
“Knap? Ik weet niet of je dat zo moet noemen. Ik ben meteen goed gediagnosticeerd en behandeld. Dat scheelde.”
“Het moet een vreselijke tijd zijn geweest.” Zijn gezicht betrok; hij dacht weer aan Karins dood.
“Die onzekerheid was het ergste. Je wordt ineens met je eigen sterfelijkheid geconfronteerd. Het had weinig gescheeld. Als ik langer had gewacht had het anders kunnen aflopen.”
“Het is goed van je, dat je mij nu wilt helpen,” gaf Kurt het gesprek een andere wending, want hoewel haar verhaal positief was afgelopen deprimeerde het hem.
“Toen ik hoorde dat ze buddy’s zochten, heb ik me meteen opgegeven. Kijk, tijdens je gesprekken met de dokters weet ik uit ervaring dat je er met je gedachten vaak niet bij bent. Je krijgt zoveel informatie tegelijk, dat je het niet allemaal kunt onthouden. Natuurlijk, je krijgt informatiefolders mee en er is ook internet, maar ja, er komt zoveel op je af.”
Kurt dacht aan zijn gesprekken met dokter Roland en later met Anne Maas. Inderdaad, hoewel ze rustig en duidelijk uitlegden wat er aan de hand was en wat de mogelijkheden waren, kwamen zijn vragen pas achteraf. Het was waar dat hij iemand miste die hem bijstond, die hem later precies kon vertellen wat er was gezegd. Iemand die de juiste vragen op het juiste moment stelde.
Op het moment dat hij haar wilde vragen of er niemand met haar was mee geweest, zei ze met zachte stem: “Aan mijn man had ik niets. Hij durfde niet mee, de ziekte kwam te dichtbij.”
Even was hij sprakeloos. “Te dichtbij? Had hij dierbaren verloren aan die ziekte?”
“Nee, maar hij durfde gewoon niet mee. Dat was natuurlijk een teken aan de wand.” Ze richtte zich op. “Maar goed, ik kom hier niet om mijn huwelijksproblemen te bespreken, maar om jou bij te staan.”
Voor het eerst was hij echt geïnteresseerd. Hij had er ook alleen voor gestaan toen Karin hem ontviel. Mensen die hij als kennissen of vrienden beschouwde bleven na de crematie zomaar weg. Waarschijnlijk omdat ze niet durfden, omdat ze niet goed wisten hoe ze met zijn situatie moesten omgaan. Dat hoorde hij later van nog vagere kennissen.
Dus vroeg hij of er niemand anders was die toen met haar mee wilde gaan.
“Ha!” zei ze schamper. “Nogmaals, dat is de reden dat ik me hiervoor heb aangemeld. Bij mij was er verder niemand die mee wilde. Ze hadden het allemaal ineens druk. Alsof het besmettelijk was. Alsof het dan voor hen te dichtbij kwam. Nou ja, je kent dat wel.”
Ze schudde haar hoofd en haar mond verstrakte. Even verkeerde ze in haar wereld van grimmige herinneringen. Toen keek ze weer naar hem en vroeg: “Is er bij jou niemand?”
“Nee. Ik ben alleen.”
Ze keek hem schuldbewust aan. “Ja, logisch, anders hadden ze mij niet gevraagd.”
“Ik heb geen vrienden of kennissen meer,” verzuchtte hij. “Alleen aardige buren.”
Hoewel hij het niet van plan was, vertelde hij over Karin. Ze luisterde, knikte en zei nadat hij was uitgesproken: “Het spijt me dat te horen. Als ze nog had geleefd, was ze uiteraard hier geweest.”
“Ja. Nu heb ik niemand meer. Ik wist niet dat eenzaamheid zo pijnlijk kon zijn.”
Ze begon te vertellen over hoeveel mensen daaraan leden. Zelf ervoer ze het ook zo, hoewel ze getrouwd was. Ze hadden één zoon en aan haar toon te oordelen, was hij een ongelukje. Ze hadden nauwelijks contact met hem. Ook hij had haar tijdens die moeilijke periode niet één keer opgezocht. Ongetwijfeld vertelde ze de reden van zijn afwezigheid, maar toen was Kurt al afgehaakt. Hij was alleen met zijn gedachten. Hij zag haar mond bewegen en hoorde ook haar stem, maar de woorden drongen niet meer tot hem door. Hij vroeg zich af of het wel zo’n goed idee was. Even had hij gedacht van wel, maar nu voelde het alsof ze elkaar vooral in de put praatten, alsof ze elkaars afkeer van hun omgeving alleen maar versterkten en dat kon nooit de bedoeling zijn.
“Vind je niet?” vroeg ze ineens. Haar luid uitgesproken woorden haalden hem uit zijn overpeinzingen.
Hij schrok omdat hij niet wist wat hij moest antwoorden.
Ze keek hem met haar bruine ogen aan.
“Zeker,” zei hij, zo vastberaden mogelijk. “Ik ben het volkomen met je eens.”
Ze knikte. Ineens werden haar ogen groot. “Is het al zo laat?”
Kurt keek naar de klok. Bijna tien over half acht. Hadden ze zo lang zitten kletsen?
Brenda stond op. Ze leek haast te hebben. Ze vroeg hem hoe laat hij morgen zijn gesprek had met dokter Roland.
Daar had je het al! Kurt wist het niet eens uit zijn hoofd. Hij mompelde iets en zocht naar zijn afsprakenbriefje. Dat lag toch op zijn nachtkastje?
Zij vond het in de bovenste lade.
Twee minuten later lag Kurt languit op bed. Brenda’s stem klonk nog na in zijn hoofd. Wat moest hij van haar denken? Wat een drukke vrouw! Hij mocht haar niet erg, al schaamde hij zich voor die gedachte. Ze offerde immers haar vrije tijd voor hem op. Maar dat geklets, daar werd hij alleen maar moe van.
Maar morgen zou ze er weer zijn en dat was goed voor hem. Hij moest zich verder maar voor haar afsluiten, dacht hij, en niet op haar gepraat letten. Als ze hem maar bijstond tijdens de gesprekken met de dokter, daar ging het om.
“Kom maar mee, jongedame,” zei Anne tegen Meri Besse.
Het meisje keek haar met haar holle ogen wantrouwend aan. Anne zag haar denken: Wat nu weer?
De tiener was niet erg behulpzaam geweest tijdens de onderzoeken die ze had ondergaan.
Ze had tegen haar moeder geschreeuwd; die had in tranen de kliniek verlaten. Haar vader was niet gekomen, misschien omdat hij wist wat hem te wachten stond. Ook tegen de artsen was Meri niet bijzonder vriendelijk geweest.
Met tegenzin ging ze met Anne mee. “Kun je hier niet zeggen wat er is?”
Dat wilde Anne niet; waarschijnlijk zou Meri een scène maken en dat wilde ze de andere patiënten en bezoekers niet aandoen. Dus voerde ze haar mee naar Helmuts kantoor.
“Waarom mag ik nu ineens van dat infuus af?” vroeg Meri toen ze eindelijk op de stoel had plaatsgenomen.
“Dat mag voor even. De antibiotica slaat al goed aan. Je hebt een beginnende longontsteking, dat wist je al. Als je nog een paar dagen buiten…”
“Ja, blablabla,” onderbrak Meri haar. Voordat Meri verder kon schelden, kreeg ze weer een hoestbui, waardoor ze rood aanliep.
“Eerst het kleine goede nieuws,” zei Anne. Ze was er ook bij gaan zitten. Meri keek van haar weg. Ze slikte en kuchte. “Je longontsteking wordt aangepakt. Verder ben je gezond.”
Ze wachtte op een reactie, die uitbleef. “Maar nu het tweede goede nieuws, als je dat tenminste zo opvat,” zei Anne vlot. Ze haalde diep adem en zei: “Uit de bloedtesten is gebleken dat je zwanger bent.”
Terwijl ze het zei, hield ze Meri in de gaten. Ze stond langzaam op en bleef schuin voor de deur staan, beducht op een vlucht van de tiener na deze ingrijpende woorden.
Meri’s blik volgde haar. Ze perste haar lippen op elkaar.
“Een collega van me vermoedde het omdat je ijzergehalte niet zo hoog was. Een andere bloedtest wees op een veranderde hormoonhuishouding. En weer een andere bewees dat je zwanger bent. Zo rond de elf weken.”
Ze zei er niet bij dat de puzzelstukjes daardoor aardig op hun plaats waren gevallen. Meri had toegegeven dat ze zich de laatste weken niet goed voelde, vooral ’s ochtends. Dat was al een aanwijzing. Het verklaarde ook haar nogal wispelturige gedrag en haar woedeaanvallen. Achteraf was het heel logisch en Anne had zich afgevraagd waarom ze er niet eerder aan hadden gedacht. Waarschijnlijk wist Meri het ook; het kon de reden zijn waarom ze in paniek haar ouderlijk huis was ontvlucht.
Daarom keek Anne hoe het meisje reageerde, nu haar geheim was uitgelekt. Ze schrok van wat ze zag. Want nu bleek dat Meri het echt niet wist. Ze geloofde het ook niet. Eerst werd ze rood, toen begon ze te lachen. Overdreven hard te lachen. Haar demonische gelach ontaardde in zo’n hevige hoestbui, dat Anne dacht dat Meri zou overgeven, net zoals eerder bij dat gebouw. Ze boog voorover, alsof ze ter plekke misselijk werd.
Anne liep naar haar toe, maar de tiener maakte een afwerend gebaar.
“Jullie zijn gek,” zei ze schor toen haar hoestbui voorbij was. Ze had tranen in haar ogen en haar gezicht was vuurrood. “Jullie zijn gek. Het kan niet.”
Anne ging door haar knieën en ze probeerde oogcontact met haar te zoeken.
“Het is echt zo. We hebben het dubbel gecheckt. Om jezelf te overtuigen, kunnen we nog een andere zwangerschapstest doen.”
Meri keek haar aan, haar gezicht een masker vol afkeer. “Ga toch weg! Wat is dit voor truc? Denken jullie dat ik gek ben?”
“Integendeel. Je bent wel zwanger. Had je zelf niets in de gaten, Meri?” vroeg ze vriendelijk.
Meri maakte een rochelend geluid. “Wat is dit voor tent?” vroeg ze, terwijl ze langs Anne keek, naar de gesloten deur die haar vrijheid belemmerde. “Waarom zeggen jullie dit?”
“We zeggen dit omdat de testen het hebben uitgewezen. Het verklaart ook waarom je…”
Ineens vloog Meri overeind. “Moet dit van die akelige vent die zich mijn stiefvader noemt? schreeuwde ze, waarna ze opnieuw hoestte.
Anne keek haar verbaasd aan. Stiefvader? Had ze met hem problemen? Daar had ze niets over gehoord.
Meri’s wijsvinger priemde in haar richting. “Hij zit erachter! Jullie moeten dit van hem zeggen! Zo is hij, als hij zijn zin niet krijgt, dan…”
“Ik weet niets van je stiefvader,” zei Anne. Blijkbaar hoorde Meri aan haar toon dat ze de waarheid sprak, al bleef ze ongelovig het hoofd schudden.
“Jullie trappen er ook al in. Net zoals iedereen. De buren, mamma…”
Anne vroeg zich af wat ze bedoelde. Meri’s boosheid zat heel diep.
“Zwanger!” Ze gilde het uit, waarna ze opnieuw hysterisch begon te lachen.
Anne liet haar maar even begaan; ze wist immers waartoe deze uitbarsting van overdreven gelach zou leiden. Na een volgende hoestbui bedaarde Meri. Ze veegde een traan uit haar oog en keek weg van Anne. Ze verborg haar gezicht in haar handen.
Ze begon te huilen. Anne legde een hand op haar schouder. “Ik ben zeventien als ik moeder word,” zei Meri tussen haar gierende uithalen door. “Zeventien!”
Ik zou er paranoïde van worden, dacht Jörg Siebert. Het leek wel of Amanda hem als een stille schaduw achtervolgde. Hij kwam haar toevallig tegen op de gang en een half uur later opnieuw toen hij uit zijn spreekkamer liep. Ze kwam uit de lift op het moment dat hij erin stapte en in de kantine deed hij net alsof hij haar niet zag, al voelde hij dat ze naar hem keek.
Wat wilde ze van hem?
Het kwam hem voor dat ze het personeel provoceerde met haar dure kleding en haar arrogante, rechte houding. Ze had, sinds ze elkaar vluchtig in de gang hadden gesproken, niets meer tegen hem gezegd en juist dat vond Jörg verontrustend. Het voelde alsof ze iets voor hem verborg.
Maar wat kon dat zijn? Jörg had er thuis over nagedacht. Hij dacht aan haar vage woorden over zijn gedrag, maar wat kon ze daarmee bedoelen? Hij was een ijverige en redelijk voorbeeldige student geweest. Natuurlijk had hij weleens wilde nachten meegemaakt, maar niet vaker dan zijn medestudenten. Hij had niets te verbergen,
maar haar suggestieve toon zat hem niet lekker. Hij had het onheilspellende gevoel dat ze hem zwart wilde maken. Een vorm van machtsmisbruik. Misschien broedde ze op iets waarop ze hem kon betrappen en achtervolgde ze hem daarom. Achtervolgen, ja, anders kon hij het niet meer noemen.
En dan haar hand op zijn arm. Hij hoopte maar dat niemand het had gezien.
In de gang, vlak bij zijn spreekkamer, botste hij bijna tegen Felix op. De directeur van de kliniek was bezig met zijn dagelijkse ronde; hij wilde graag op de hoogte blijven van de zaken die in zijn kliniek speelden.
Na kort over het weer te hebben gesproken vroeg Jörg of Felix nog nieuws had over hun nieuwe bezoekster. Hij zag aan Felix’ gezicht dat hij werkelijk niet wist over wie hij het had.
“Amanda Köper,” zei Jörg.
“O, die. Natuurlijk. Ik heb haar nauwelijks gezien. Ze loopt maar lekker rond. Van mij krijgt ze alle vrijheid. Ik zie haar rapport met vertrouwen tegemoet.”
Hij sprak alsof hij het onderwerp daarmee wilde afronden, maar Jörg was er nog niet klaar mee. Hij vertelde wat ze tegen hem had gezegd.
Felix kon er vooral om lachen. “Hé, dat is interessant! Sappige verhalen over jouw wilde acties in de tijd dat je zou moeten studeren!”
Jörg vond het allesbehalve grappig. “Er is iets met die vrouw, Felix. Ik kan alleen niet zo goed vertellen wat.” Hij dacht even na. “Het is alsof ze me wil betrappen. Anderzijds lijkt ze ook toenadering te zoeken. Op een bepaalde manier, dan. Zoals ze naar me kijkt. Of beter gezegd: gluurt.”
“Als jij je werk naar behoren doet, zoals we van jou gewend zijn, is er niets aan de hand. Bovendien let zij niet op jouw functioneren.”
“Die indruk heb ik anders wel.”
“Dat is dan een spook uit het verleden, Jörg, maar je leeft in het nu.” Hij grinnikte en vervolgde: “Misschien heeft ze achteraf spijt dat ze gestopt is met haar studie. Nu ze ziet wat er van jou geworden is wil ze haar mening over jou herzien. Dat durft ze natuurlijk niet toe te geven. Ze lijkt een harde, maar ze heeft een klein hartje.”
“Dat laatste betwijfel ik,” verzuchtte Jörg, maar hij moest toegeven dat Felix’ luchtige woorden hem goed deden. Amanda Köper kon hem niets maken! Ze had niet eens de bevoegdheid hem op zijn dagelijkse werk aan te spreken, laat staan te beoordelen! Of nog erger: te veroordelen.
“Misschien wil ze gewoon een date,” zei Felix. “Charmante alleenstaande chirurg, niet onbemiddeld. Dat erotiseert.”
Jörg keek hem aan en zijn glimlach werd breder. “Nou, zij is niet echt mijn type. Heb je haar kleding gezien?”
Felix knikte.
“Nou dan!” zei Jörg.
Felix deed alsof hij serieus nadacht en zei: “Ik vind haar eigenlijk wel bij je passen.”
“Het wordt tijd dat ik aan het werk ga!”
“Ik ben blij dat jij erbij was,” zei Kurt Lindell. “Eerlijk gezegd zag ik op tegen dat gesprek bij dokter Roland.”
“Dat lijkt me logisch.”
Brenda had vandaag nog nettere kleren aangetrokken, had hij meteen gezien. Ze droeg ook iets meer make-up, zodat vooral haar ogen opvielen. Ze zat op dezelfde stoel als gisteren en ze keek naar hem.
“Het komt wel goed,” zei ze vol vertrouwen.
Zij kon het weten. Hij vroeg naar haar behandeling, vooral naar het mentale gedeelte. Ze had er gisteren al veel over verteld, maar nu drong het beter tot hem door. Misschien was het beter geweest als hij een buddy had met dezelfde klachten. Aan de andere kant was Brenda er erger aan toe geweest. Haar leven was bijna in gevaar geweest. Dat was bij hem geenszins het geval.
Opnieuw kwam haar man ter sprake. Ze noemde zijn naam niet; ze praatte over ‘mijn man’ of soms ‘mijn echtgenoot’.
Kurt had eerder al geen positief beeld van haar huwelijk gekregen en nu vertelde ze waarom.
“We zijn uit elkaar gegroeid sinds mijn ziekte,” zei ze.
“Dat hoor je vaker…”
“Het kan twee kanten opgaan,” wist Brenda. “Of je groeit naar elkaar toe, of je begrijpt elkaar helemaal niet meer.”
“Hoe was jullie huwelijk daarvoor?”
Brenda was even in gedachten. “Ook al niet best. We zien onze zoon bijna niet meer en volgens mijn man ligt dat aan mij.”
Ze begon een verhaal over haar bemoeienis met hem. Volgens Brenda koos haar zoon, wiens naam ze evenmin noemde, steeds verkeerde vriendinnen, waardoor hij ongelukkig of in ieder geval berooid achterbleef. Ook in zijn werk wilde het maar niet lukken. Hij kon een baan nooit lang houden. Er gebeurde altijd wel iets waardoor hij weg wilde, of zelfs weg moest.
“Ik mocht me er misschien niet mee bemoeien, maar ik deed het wel Ik vond het onbegrijpelijk dat mijn eigen kind voortdurend verkeerde beslissingen nam.”
Kurt zei bedachtzaam: “Ik heb zelf geen kinderen, dus dit is moeilijk voor me. Maar je zoon is een volwassen man, hij zal zichzelf moeten redden.”
“Dat is precies wat mijn man ook zei. Hij had natuurlijk gelijk, maar ik ben ook moeder en moeders hebben nu eenmaal een mening.”
“Het is ook lastig als je je zoon ziet afglijden,” probeerde Kurt zich voor te stellen.
“Ja, natuurlijk!” zei ze fel. “Hij blijft mijn kind, al is hij dan volwassen. Ik hield me al in, maar zelfs dat vond hij te ver gaan. Ik heb hem gezegd dat hij het voortaan zelf maar moest opknappen, maar dat ik dan geen klaagverhalen meer wilde horen. Want dat deed hij de weinige keren dat hij op bezoek kwam. Toen hij weer eens begon te vertellen dat zijn vriendin hem zomaar had verlaten, heb ik hem afgekapt. Sinds die tijd is onze relatie eh… bekoeld.”
“En die met je man dus ook.”
“Dat werd erger toen ik ziek werd. Ik zei je gisteren al dat hij niet mee wilde als ik met de artsen moest praten, of voor en na mijn operatie. Dat heb ik hem verweten. Hij had er voor mij moeten zijn.”
Kurt dacht aan Karin. Zij had op de stoel moeten zitten waarop Brenda nu zat!
“Kon hij het echt niet opbrengen?” vroeg Kurt.
“Ik hoor aan je stem dat je het net zo erg vindt als ik.”
“Ik kan het me gewoon niet voorstellen.”
“Ik dus ook niet! Hoe ziek ik toen ook was, ik heb hem verweten dat hij zich zo onverschillig gedroeg. Ik zou het zelfs prima hebben gevonden als hij in het ziekenhuis niets zou hebben gezegd. Als hij maar naast me had gezeten, zodat ik me niet zo verloren voelde. Ik vroeg hem of hij nog van me hield.”
“Wat zei hij?”
“Hij zei weinig, natuurlijk om mij te sparen in die lastige situati, maar ik wist genoeg.”
Kurt dacht even niet aan die rare vlekjes op zijn armen en op zijn gezicht. Hij floot tussen zijn tanden en zei: “Dat is pijnlijk.”
“Dat kwam er nog eens bovenop. Achteraf dacht ik dat hij misschien van me was gescheiden als ik in die tijd niet ziek was geworden.”
“Tja…”
“Nogmaals, van mijn zoon kreeg ik geen steun en toen dus ook niet meer van mijn man.”
“Is hij echt nooit mee geweest?”
“Nooit! Hij is drie keer op bezoek geweest toen ik diverse keren in het ziekenhuis moest overnachten. En dan was hij snel weer vertrokken. Hij kon er niet tegen.”
“Niet tegen? Dat is wel erg makkelijk.”
“In zekere zin wel. Kijk, ik begrijp best dat het voor een buitenstaander lastig is. Hij is mijn echtgenoot, maar toch een buitenstaander. Zo’n ziekteperiode onderga je in je eentje. Ik kreeg steun van de artsen en van medepatiënten, verder niet. Ik moest eraan wennen toen ik weer thuis was en alleen nog maar voor controle terug hoefde te komen. Ik was aan de gezichten van de dokters en mijn lotgenoten gewend geraakt. Thuis had ik niets meer te zeggen. Dat was al zo, maar het werd alleen maar erger. Ik had mijn ziekteproces in mijn eentje doorgemaakt. Ik had mijn eigen man niet meer nodig.”
“Was hij niet blij dat je uiteindelijk genezen werd verklaard?”
“Jazeker, maar op een typische manier. Ik was veranderd, Kurt.”
Het was vreemd om een andere vrouw zijn naam te horen noemen. Ze zei het achteloos, alsof het niets bijzonders was.
“Dat hoor je vaker na zo’n ingrijpende ziekte. In welk opzicht was je veranderd?”
“Ik leef nu intenser. Bewuster. Dat zul je ongetwijfeld vaker hebben gehoord.”
Hij knikte.
“Sinds ik zo ziek ben geweest, kan ik veel beter relativeren. Ik maak me niet meer zo snel druk om pietluttige zaken. En ik geef niet meer zoveel om materiële dingen. Ik kan nu intens genieten van een mooie voorjaarsdag, of een wandeling door het park als de bomen weer groen worden. Mijn man vindt me te soft geworden. Dat laat hij me ook dagelijks weten.”
Ze zuchtte.
“Ik besefte dat ik nog relatief jong was. Ik moet nog jaren mee kunnen. Kijk, oma zal ik waarschijnlijk niet worden, gezien het gestuntel van mijn zoon. Maar ik werd opstandig toen ik wist waaraan ik leed. Ik vocht terug. Ik wilde genezen. Ik wilde door, met of zonder mijn man.”
Kurt voelde zich bijna beschaamd dat ze zo openhartig was over haar huwelijksleven. Wat als haar echtgenoot dit ter ore kwam? Of wist hij het al?
Waarschijnlijk luchtte het haar op om dit te vertellen. Bijna grinnikte hij. Wie was er nu in therapie?
Toen hij ging verzitten, ving hij een vleugje op van haar dure parfum.
“En?” vroeg Anne aan Kurt. “Bevalt de begeleiding van een lotgenote?”
Kurt glimlachte. “Eerst niet,” gaf hij toe. “Ik dacht dat ik te snel had toegehapt. Ik zag op tegen al dat praten. Daar hou ik niet zo van, maar achteraf was het best nuttig.”
“Best nuttig, of nuttig?”
“Nee, nee, nuttig. Vooral tijdens het gesprek dat ik met dokter Roland had. Brenda had weliswaar andere klachten, maar net als ik was ze een patiënt.”
Anne dacht: het is al ‘Brenda’.
Meneer Lindell zag er merkwaardig genoeg beter uit dan eerst. Alsof hij meer energie had. Zijn bloeddruk was opvallend genoeg ook gedaald. Zijn blik stond niet meer zo dof. Alleen al Brenda’s aandacht had hem blijkbaar goed gedaan. Het zou niet voor het eerst zijn dat een ziekteproces ook een positieve kant had. Misschien ontwaakte meneer Lindell uit zijn lethargische situatie. Zijn enige bezoekers tot dusver waren de buren, die Anne eerder had gezien toen ze meneer met de ambulance ophaalden.
“Nu over uw ziekte: het wordt dus opereren?”
“Ja, dat leek dokter Roland de beste en snelste oplossing. Het is nu ook nog goed te doen, volgens hem.”
“Ik zou maar op zijn deskundige oordeel vertrouwen. Ziet u er tegenop?”
“Na wat ik van de dokter en van Brenda heb gehoord, eigenlijk niet meer.”
“Mevrouw Besse, komt u maar mee,” zei Anne. Ze nam Meri’s moeder mee naar haar kamer.
“Hoe is het met haar?” vroeg Ema Besse.
“Naar omstandigheden redelijk,” antwoordde Anne.
“Redelijk?”
“Mevrouw, we hebben u niet voor niets geroepen. Ik wil u dringend spreken. Het is belangrijk nieuws.”
Ze vroeg zich af of het wel tot Ema doordrong. Meri’s moeder was een oudere uitvoering van haar dochter. Ze was net zo lang en zo slank, al had ze langer haar, waarvan een paar slierten in haar gezicht hingen. Ema had dezelfde zorgelijke gezichtsuitdrukking en het was te zien dat ze afgelopen week weinig had geslapen.
Anne maakte een uitnodigend gebaar naar de lege stoel. Zelf nam ze achter haar bureau plaats, tegenover Meri’s moeder.
Ema wipte heen en weer op haar stoel. Haar ogen schoten heen en weer. “Ik mag hier zeker niet roken?”
“Helaas voor u niet. Dat zijn nu eenmaal de regels.”
Ema knikte, maar haar gezichtsuitdrukking zei dat ze er niets van begreep.
“Kon uw partner niet meekomen?” vroeg Anne.
“Herman? Nee,” zei ze stellig. “Nee, dat zou niet goed aflopen.”
Anne dacht aan de negatieve manier waarop Meri over hem had gesproken. Ze keek Ema vragend aan, maar die ontweek haar blik.
“Er is nogal wat met uw dochter aan de hand,” zei Anne.
Nu had ze meteen Ema’s aandacht. Met grote ogen vroeg ze: “Wat? Drugs? Is ze verslaafd?”
“Nee, daar is niets van gebleken. We hebben haar bloed natuurlijk onderzocht. Nee, dat is gelukkig niet aan de orde.”
Ze zag de opluchting op Ema’s gezicht.
“Waarom dacht u daar meteen aan?”
“O, ik… Herman dacht dat.”
“Waarom?”
“Hij vermoedde zoiets. Ziet u, Meri en hij liggen elkaar niet zo.”
“Niet zo?”
“Ja, ze botsen nogal eens. Mijn huidige vriend is haar stiefvader, ziet u.”
“Hoelang kent u hem?”
Ema staarde haar verbaasd aan. In het kunstlicht leken haar ogen zwart.
“Nou, een maand of zeven. Hoezo?”
Noemde Ema hem dan al de stiefvader van haar dochter?
Ema slikte en ze perste haar lippen op elkaar. Anne wilde de zaak nu niet op de spits drijven. Meri was momenteel belangrijker. “Dat komt nog wel,” zei ze rustig. “Nu eerst maar over uw dochter.”
Ze ging rechtop zitten en zei: “Uit onze bloedonderzoeken is iets opzienbarends naar voren gekomen.”
Ema veerde op. “Is ze ziek?” Ze wees naar haar hoofd. “Heeft ze iets geks in haar hoofd?”
Anne vroeg zich af waarom ze daaraan dacht.
“Nee, gelukkig is het dat niet.”
Ze zag het ongeduld op Ema’s grauwe gezicht.
“Meri is elf weken zwanger,” sprak ze het verlossende woord.
Anne was op alles voorbereid. Meri lag niet alleen in haar kamer; er was een verpleegster bij haar, en hoofdzuster Hedwig Obermann was in de gang. Dus als moeder zou flippen en haar dochter wilde aanvliegen, konden ze dat voorkomen. Maar Ema reageerde net als haar dochter. Ze keek Anne indringend aan. Even verstrakte haar gezicht, ze schudde het hoofd, streek een lok haar uit haar ogen weg en begon hard te lachen.
“Hoi,” zei Isabel tegen haar klasgenote.
“Hoi,” zei Meri.
“Ik kwam je moeder net tegen op de gang. Ze zag er niet zo best uit. Ze herkende me niet eens.”
“Nee, mamma was een beetje opgefokt door alles.”
“Door alles. Hoezo?”
“Je lijkt wel een dokter!” beet Meri haar toe. “Die vragen en vragen maar. Waarom kom je eigenlijk?”
Isabel kleurde. Had ze er goed aan gedaan om Meri op te zoeken? “Ik hoorde dat je hier lag. Ik kom je wat brengen.” Ze haalde haar cadeau tevoorschijn.
“O. Sorry.”
“Dat maakt niet uit. Hier, maak open.”
Meri scheurde het papier van het cadeau. Het was een flesje tropisch sap.
“Het zit vol vitaminen. Goed voor je,” zei Isabel.
Meri grinnikte, terwijl ze het flesje bekeek. “Ik ga het opdrinken. Dank je wel.”
“Graag gedaan. Je hebt het verdiend. Sorry van afgelopen tijd.”
Meri haalde haar schouders op; ze wist meteen wat Isabel bedoelde. “Ik zal het wel verdiend hebben. Ik heb me als een bitch gedragen.”
Isabel zei niets. Wat haar klasgenote zei was waar; Meri was onuitstaanbaar geweest.
“Jij vindt dat dus ook,” zei Meri, terwijl ze naar het flesje staarde.
“Je was de laatste tijd niet echt aardig. Sinds vorig jaar eigenlijk al.”
“Nee, en vind je dat gek!” barstte Meri ineens los. Met een klap zette ze het flesje op het nachtkastje.
Er viel een pijnlijke stilte.
“Heb ik iets verkeerds gezegd?” vroeg Isabel. Ze werd rood en even had ze opnieuw spijt dat ze was gekomen.
Meri zuchtte en ze staarde naar buiten. “Sorry, dat ik even flipte. Jij kunt er ook niets aan doen.”
“Waaraan?”
“Aan die hele toestand.”
“Welke toestand?” vroeg Isabel door, maar ze was bedacht op een volgende felle reactie. Die kwam er niet. Meri was in zichzelf gekeerd. Haar ogen werden vochtig.
“O, die toestand met pappa,” zei ze uiteindelijk.
Allerlei gedachten flitsten door Isabels hoofd. Wat was er met Meri’s vader aan de hand?
Meri keek haar met een trieste blik aan. “Alles is veranderd na pappa’s dood.”
Isabel kreeg een schok. Was haar vader overleden? Waarom wist ze daar niets van? Op school was daar niet over gesproken. Hoewel ze hem nooit had gezien, trok er een rilling over haar rug.
“Wat zei je?” was het enige dat ze wist uit te brengen.
“Pappa is dood, Isa. Mamma vond hem ’s avonds in bed. Hij had twee potten met slaappillen ingenomen.” Haar stem brak.
Isabel voelde tranen in haar ogen. Het liefst had ze Meri willen omhelzen, haar willen troosten, maar dat durfde ze niet goed.
“Slaappillen,” mompelde Isabel. Ze vloekte zacht.
“Hij zei ’s avonds dat hij zich niet goed voelde. Dat klopte; hij was al twee weken ziek thuis. Depressief. Dat was vaker gebeurd, maar…” Ze haalde diep adem. “Het ging juist wat beter, volgens mamma. Maar hij zag het blijkbaar toch niet meer zitten. Mamma was natuurlijk in paniek en ik ook. De ambulance kwam, maar het was al te laat. Hij was overleden.”
Isabel sloeg haar hand voor haar mond. Ze was hierheen gekomen uit een vaag schuldgevoel voor haar weggelopen klasgenote. Nu hoorde ze iets dat haar liet trillen en haar de adem benam. Zelfmoord… Het woord deed haar huiveren.
“Vandaar dat je toen steeds ziek was,” fluisterde Isabel.
Meri knikte.
“Maar waarom wisten we dat niet? Dan hadden we je…”
“Mamma wilde dat niet. Ik begrijp dat best. Vind je het gek? Ze wilde geen advertentie in de krant, want dan zouden de mensen weten wat er met pappa was gebeurd.” Haar stem schoot omhoog. “Ze voelde zich schuldig. En ik ook. Want die dokters konden hem niet helpen, maar wij ook niet!”
Isabel legde een hand op de hare. “Ik vind dit zo erg voor je, Meri. Ik wist hier echt niets van. De anderen op school ook niet.”
“Nee, dat wilde mamma niet. Ze kan nogal flippen. Zelfmoord, dat is natuurlijk iets vreselijks, dat zeg je niet zomaar. Daar praat je niet over! Het is een schande. Mamma had gebeld om te vertellen dat mijn vader was overleden. Ze had er niet bij gezegd hoe. Dus op school wisten ze dat wel, alleen mocht er verder niet over gepraat worden.”
“Dat hebben ze niet gedaan. Ik wist echt van niets, Meri! Ik sta nu te shaken op mijn benen.”
“Nou, daarna is het begonnen.” zei Meri. “Dat gezeik allemaal. Mamma had na een paar maanden een nieuwe vriend. Dat wilde ze ook het liefst geheimhouden. Stom mens!”
“Na een paar maanden? Dat is snel!”
“Ja, mamma zei dat ze het nodig had. Ze werd gek in haar eentje, hoewel ik in die tijd vaak thuis was. Ze zei dat ze pappa miste, maar dat het vaak heel moeilijk voor haar was geweest. Echt weer volwassenenpraat. Dat vage gedoe. Ze zei ook dat ze geen seks meer met hem had; daar had hij geen zin meer in. Dat zei ze tegen mij! Yak!”
Meri trok een vies gezicht. “En toen kwam hij dus,” ging ze verder en haar ogen schoten vuur. “Die vieze vent. Die gluurder. Herman.” Ze sprak zijn naam vol afschuw uit.
Isabelle wist niet goed wat ze moest zeggen. Ze staarde naar haar nagels.
“Weet je wat hij van me vroeg?” vervolgde Meri. Haar ogen werden groot.
“Geen idee.” Isabels dacht aan iets smerigs.
“Hij wilde dat ik hem ‘pappa’ noemde. Want het zat goed tussen hem en mamma. Er was een klik.”
“Een klik, wie heeft dat woord bedacht?”
“Een volwassene. Ik moest hem pappa noemen. Hij was mijn stiefvader. Nou, no way!”
“Wat walgelijk!”
“Dat zeg ik! Pappa is er niet meer. Hij is en blijft mijn enige vader. Niet hij, niet die vieze, ouwe gluurder.”
“Gluurder?”
“Ja, toen ik onder de douche vandaan kwam. Hij dacht dat ik hem niet doorhad. Maar na die eerste keer kleedde ik me aan voordat ik de deur opendeed. Dat vond hij niet leuk, dus ging hij gemeen doen. Ik zat hem natuurlijk gewoon in de weg. Dat heb ik hem tegen mamma horen zeggen: dat ze me eens moest opvoeden.”
“Dat is echt fout!” riep Isabel verontwaardigd.
“Ja, hij kwam bij ons thuis de dienst uitmaken. Vanaf het moment dat ik hem, zag had ik een hekel aan hem. En andersom. Ik weet dat hij stiekem drinkt. Dat ontkent hij tegenover mijn moeder, maar ik heb hem gezien in de stad, toen ik naar huis ging, nadat ik was geschorst. Ik heb het met mijn mobiel gefilmd. Het staat er nog steeds op. Misschien had ik het aan mijn moeder moeten laten zien, al is het beeld wat vaag.”
“Dat zal ze niet leuk vinden.”
“Ze gelooft hem toch. Ze is blij dat ze weer iemand heeft. Wie, dat maakt haar volgens mij niet echt uit. Ze is zo wanhopig!”
“Je moeder had het natuurlijk niet makkelijk,” verdedigde Isabel Ema, terwijl ze glazig naar buiten staarde.
“Nee, en ik ook niet. Ik wist dat het niet goed ging met mijn vader. Maar hoe goed, of hoe slecht, dat was moeilijk te zien. Ik dacht juist dat het weer beter ging.”
“Ik vind het zo rot voor je.”
“Dank je wel, maar ik wilde ook niet dat iedereen op school het wist. Dan zouden ze alleen maar medelijden met me hebben en ik haat medelijden.”
Isabel kon zich er iets bij voorstellen. Meri’s klasgenoten zouden de hele dag aan haar vragen hoe ze zich voelde. Dat was natuurlijk het laatste waar ze behoefte aan had.
“Ik wilde dus zo vaak mogelijk het huis uit. Daarom ging ik naar Waldemar.”
“Waldemar?” herhaalde Isabel. Ze wist meteen wie Meri bedoelde. Waldemar zat een klas hoger. Veel meiden hadden een oogje op hem en daar gedroeg hij zich ook naar.
“Hoe kwam jij bij Waldemar?” vroeg Isabel, alsof er een wonder was gebeurd.
Meri reageerde geprikkeld. “Hoezo? Ben ik niet knap genoeg of zo?”
“Dat zeg ik niet.”
“We praatten met elkaar en we kregen verkering.”
“Verkering? Daar heb ik niets van gemerkt!”
“Ik ben ook niet meer zo vaak op school geweest, hè?. We spraken vooral bij hem thuis af, zijn vader en moeder zijn er bijna nooit. Hij moet de vader zijn.”
Isabel keek haar vreemd aan. “Wat bedoel je daar nou weer mee?”
“O, ja, dat heb ik nog niet eens gezegd. Ik ben zwanger.”
Het duurde even voordat haar mededeling tot Isabel doordrong. “Zulke dingen zeg je niet! Heb je verkeerde pillen geslikt? Wat zit er in dat infuus?” Ze grinnikte.
“Het is echt waar. Ik wist het zelf ook niet. Ze kwamen er hier achter. De ziekenwagen haalde me op en toen moest ik testen doen om te zien of ik iets had opgelopen.”
Isabel kon het nog niet geloven. “Ja, dag! Muts, je bent pas zestien!”
“Het was een ongelukje!” riep Meri. “Hallo, wist ik veel!”
Isabel mompelde iets. Ze staarde naar Meri, alsof ze van een andere planeet kwam. Meri, zwanger? Ze kon zich er niets bij voorstellen.
“En nu?” vroeg ze.
“En nu? Nu niets. Ik mag binnenkort weer naar huis. Volgens die dokter moet ik regelmatig terugkomen voor controle.”
“En dan?”
“En dan?” Ze haalde haar smalle schouders op. “Ik neem aan dat ik vanzelf dikker word. En dan wordt mijn baby geboren.”
“Je bent gek!”
“Ik kan het niet meer terugdraaien. Natuurlijk heb ik eerst gejankt. Trouwens, mamma ook.”
“Hoe reageerde ze verder?”
“Ze was boos en in paniek. En ook een beetje blij. Ze wordt oma, zie je? Na die eerste ruzie beloofde ze me te helpen bij de opvoeding.”
“Jij, opvoeden?” Isabel schoot in de lach.
“Ja, hallo, ik…” Meri grinnikte.
“En Waldemar, weet hij het al?”
Meri wees naar haar mobiele telefoon. “Ik heb hem al tien sms’jes gestuurd, maar hij heeft nog niet gereageerd.”
“Weet je zeker dat hij de vader is?”
Meri twijfelde even. “Ja, hij is het.”
“Maar dan is hij verantwoordelijk!”
“Ja, zeker weten! Desnoods laat ik zo’n test afnemen. Zo’n bewijstest.”
“Zeg maar DNA.”
“DNA. Weet ik veel.” Geërgerd keek ze Isabel aan. “Hoe weet jij dat allemaal?”
“De vriendin van mijn vader werkt hier.”
“Hallo! Dat zeg je nu pas?”
“Ja, Anne.”
“Anne, welke Anne?”
“Anne Maas. Ze zit op de ambulance. Je moet haar hebben gezien.”
“O, ja, zij. Die blonde arts. Aardige vrouw wel. Dus dan is zij zo’n beetje jouw reservemoeder?”
Isabel lachte. “Nee, dat wil ze niet. Ze zegt dat ik maar één moeder heb en daar woon ik.”
“Geef mij zo’n stiefvader,” mopperde Meri. “Ik moet terug naar huis, maar als hij er is, ga ik weer weg. Nee, ik loop niet meer weg, maar dan ga ik wel even voor een tijdje naar buiten. Hij is de reden dat ik ben vertrokken. Ik kan die man niet meer zien!”
Na hun dienst, op weg naar de parkeerplaats, vertelde Anne tegen Jörg over de bizarre geschiedenis van de vermiste Meri. Zoals zo vaak had haar gedrag een verklaarbare achtergrond. Pas vanmiddag waren ze daar achter gekomen, nadat Isabel op bezoek was geweest. Jörg luisterde, maar Anne had het gevoel dat hij er met zijn gedachten niet helemaal bij was.
Ze wenste hem een goed vervolg van de dag toen ze bij haar auto kwam. Hij liep naar zijn auto verderop. Vandaag hadden ze niet op het personeelsgedeelte geparkeerd omdat het vanochtend zo rustig was. Toen ze het portier wilde openen, hoorde ze zijn stem opnieuw. Even dacht ze dat hij iets naar haar riep, maar ze zag dat er een vrouw bij hem stond.
Amanda Köper.
Amanda’s auto stond toevallig naast de zijne. Wat kwam ze in de namiddag doen? Of vertrok ze net? Annes nieuwsgierigheid won; ze deed alsof ze haar sleutels zocht en stapte uiteindelijk heel traag in. Vanuit haar positie kon ze net een glimp opvangen van Jörg, die driftig stond te gebaren en af en toe zag ze, dwars door de vele autoruiten, Amanda.
Ze opende het autoraampje aan de andere kant, zodat ze flarden van het gesprek kon opvangen. Ze hoorde vooral Jörgs stem. Hij klonk niet boos, wel enigszins geërgerd.
Ineens wist Anne waarom hij zojuist zo’n afwezige indruk had gemaakt. Amanda’s komst zat hem dwars. Anne vond dat merkwaardig; in de korte tijd dat ze elkaar hadden gekend kon ze toch niet zo’n indruk hebben achtergelaten? Bovendien was het jaren geleden. Of zat er meer achter? Was Jörg bang dat zij iets over hem zou vertellen dat hem in verlegenheid kon brengen? Maar dat had vast niets met zijn werk te maken. Jörg was een zeer bekwame chirurg.
Zijn gedrag was wel opvallend; hij ontweek Amanda. Terwijl hij doorgaans juist goed lag bij de vrouwen, net als plastisch chirurg Tim Breitner.
Anne was er inmiddels van overtuigd dat het zeker geen toeval was dat Amanda’s auto naast de zijne stond. Ze had hem opgewacht. Maar waarvoor?
Ze startte haar auto. Tegelijkertijd wierp ze een blik opzij. Ze moest zich buigen om het tweetal te zien, want ze hadden zich verplaatst naar een open plek tussen de auto’s. Amanda’s scherpe stem had een autoritaire klank gekregen en kwam boven die van Jörg uit, maar omdat ze door elkaar praatten kon Anne er geen woord van verstaan.
Ineens schaamde ze zich voor haar gedrag. Dit was een zaak tussen Jörg en de inspectrice. Ze gaf gas en reed langs een paar geparkeerde auto’s de parkeerplaats af. Ze kon het niet nalaten nog een keer in haar spiegel te kijken. Ze zag Jörg en Amanda als twee ruziënde pubers tussen de auto’s staan. Vooral Jörg zwaaide met zijn armen.
Anne schudde het hoofd en ze gaf gas.
Eindelijk zag hij er in de spiegel weer uit als een echte heer, dacht Kurt Lindell. Die vlekjes op zijn armen bestonden niet meer nu hij zijn mooiste overhemd had aangetrokken. Het had te lang in zijn kledingkast gehangen. Die lange douche had hem goed gedaan. Hij was blij dat hij toestemming had gekregen om naar huis te gaan, al was het maar voor even. Vanmiddag was hij uitgebreid gecontroleerd voor de operatie morgen. Hij was goedgekeurd; zijn bloeddruk was weer in orde en zijn vochthuishouding was op peil. Dokter Roland had er geen probleem mee dat hij vanavond thuis was. Kurt had erom gevraagd, omdat hij nog wat praktische zaken te regelen had.
Natuurlijk was dat niet waar. Misschien wist de dokter dat ook wel. Maar Kurt was fit verklaard om tot morgen zijn tijd naar eigen inzicht te besteden. Morgen om half twee moest hij zich weer in de kliniek melden.
Vanavond was voor hem. Het was lang geleden dat hij naar gezelschap had uitgekeken.
Hij was blij dat Brenda hem haar mobiele nummer had gegeven. Het leek hem niet verstandig om het risico te lopen haar man aan de lijn te krijgen. Hij vroeg zich af welke smoes Brenda zou verzinnen om vanavond naar hem toe te komen. Zou haar echtgenoot genoegen nemen met een medische smoes? Misschien dacht hij dat er meer achter haar medewerking aan dit buddyexperiment zat. Of ze had open kaart gespeeld en hem ronduit verteld dat er geen toekomst meer voor hen samen was. Vanmiddag had ze vastberaden geklonken, bijna grimmig zelfs.
Verfrist en zeldzaam opgewekt liep hij zijn badkamer uit. Het was alsof zijn huis was veranderd. Of er meer licht de woonkamer binnenstroomde.
Hij kon zich niet meer voorstellen dat hij haar eerst niet aardig had gevonden. Dat hij zich had geërgerd aan haar drukke manier van praten. Hij had haar zelfs de deur willen wijzen. Dat zou het stomste zijn geweest, wat hij had kunnen doen. Gelukkig was ze gebleven.
Ze deed hem niet meer aan Karin denken. Ze was iemand anders.
Haar openhartigheid had hem ontroerd. Hij wist niet dat hem dat nog kon overkomen, maar het was gebeurd. Was hij niet voor niets van die trap gevallen, met verschijnselen van uitdroging? Hij ervoer hoe het voelde om weer aandacht te krijgen, contact te maken met de buitenwereld. Gedachteloos had hij ingestemd met het buddyproject. Er waren zoveel vragen en bij de meeste had hij alleen maar geknikt. Dus waarom niet iemand die hem kon helpen op de momenten dat hij er zelf niet met zijn gedachten bij was?
Het was hem niet ontgaan dat ze na hun eerste ontmoeting meer make-up gebruikte en dat ze kleding droeg met fellere kleuren. Ze vond hem leuk. Misschien zelfs meer dan dat. Waarom had ze hem anders haar mobiele nummer gegeven en wilde ze hem vanavond bezoeken? Ze wist dat hij vanavond alleen thuis was.
Kurt liep zijn kamer rond. Het was warm binnen. Hij zette de verwarming iets lager en de ramen op een kier. De stofzuiger had zijn werk in ieder geval goed gedaan. Vanaf de drempel van de open keuken nam hij het resultaat van zijn schoonmaakwerkzaamheden nog eens goed op.
Hij had zich in geen maanden zo ingespannen. Het mocht niet eens van dokter Roland. Maar sommige gevoelens waren sterker dan het advies van de dokter.
Hij inspecteerde het toilet, waar het heerlijk fris rook. Hij keek of de mat in de gang schoon was. Hij voelde dat zijn voorhoofd vochtig was van het zweet. En hij haastte zich naar de badkamer waar hij zijn gezicht waste.
Gelukkig had hij van zijn buren koffie, koffiemelk, thee en koekjes gekregen. Zelf had hij nauwelijks gegeten; de warme maaltijd in het ziekenhuis voelde hij nog in zijn maag.
In de kamer staarde hij naar de klok. Het was kwart voor zeven. Brenda zou hier om half acht zijn. Zijn trouwring glansde in het schemerige licht. Een lamp flitste automatisch aan.
Hij verborg zijn gezicht in zijn handen en dacht na. Was het verstandig wat hij deed? Zijn keel voelde droog aan; hij moest drinken, hadden de artsen gezegd. Drinken! Dat deed hij in de keuken en daarna keerde hij terug naar de bank.
Hij staarde naar het dressoir met de trouwfoto van hem en Karin. Vorige week had hij de mooiste foto’s van haar en van hen samen, weer tevoorschijn gehaald. Lange tijd had hij er niet naar kunnen kijken. Op de foto’s werd ze langzaam ouder. De laatste foto was een maand voor haar dood gemaakt. Ze zag er nog zo onbezorgd uit, nog zo jong voor haar leeftijd. Ze was door de jaren heen weinig veranderd. Niets wees erop dat haar leven, en dat van hem, kort erna een dramatische wending zou nemen.
Iemand scheurde met hoge snelheid door de straat.
Om drie voor half acht controleerde hij zijn gezicht in de badkamerspiegel.
Vijf minuten later ging de bel beneden. Hij liep naar de intercom. Het was Brenda. Hij opende de buitendeur voor haar.
Toen haar hakken op de trap klonken, deed hij alle ramen dicht en zette hij de verwarming een graadje hoger.
Zijn deurbel ging.
Kurt haalde zijn trouwring van zijn vinger en stak hem in zijn broekzak.
“O, hier ben je,” zei Isabel. Haar gezicht was rood en ze was nog een beetje buiten adem.
Anne had Max’ dochter na haar telefoontje in haar pauze opgewacht.
“Hoelang heb je?” vroeg Anne. “Ik wil niet dat je vanwege mij spijbelt.”
“Nee, ik heb na de pauze nog een uur vrij,” zei ze haastig.
Vanuit haar ooghoeken zag Anne dat Margit haar duim naar haar opstak terwijl ze telefoneerde. Isabel had eerst geprobeerd Anne mobiel te bereiken. Toen dat niet lukte had ze de receptie gebeld. Margit had Anne verwittigd, die Isabel had teruggebeld.
“Er is nieuws over Meri,” zei Isabel.
“Zullen we ergens gaan zitten?” vroeg Anne. Ze knikte naar de groepjes bezoekers die na Isabel waren binnengekomen. “Dat praat makkelijker.”
Ze liepen naar de lege stoelen bij de wachtruimte voor gynaecologie. Ondertussen was Isabel al begonnen.
“Ik heb met Waldemar gesproken,” zei ze.
“Met Waldemar? Zo. Op eigen houtje?”
Het duurde even voordat Isabel doorhad wat Anne daarmee bedoelde. “Ja, buiten het plein, hoor. Volgens mij zag niemand het. Ik wist wanneer hij les had. En hij is altijd vroeg om met die grieten te flirten. Ik was hen voor.”
“Wat zei hij?”
“Ik vertelde hem dat ik bij Meri was geweest. Uiteraard wist hij dat ze gevonden was en dat ze in de kliniek lag. Het heeft zelfs in de krant gestaan.”
“Ja, zo gaat dat als er een sms-alert is uitgegaan,” mompelde Anne.
“Hij wist niet eens wat er met haar vader was gebeurd.”
“Heb je hem dat verteld?” vroeg Anne geschrokken.
“Nee, natuurlijk niet! Dat had ik Meri beloofd. Waldemar wist wel dat haar vader was overleden. Hij was een keer bij haar thuis geweest. Volgens hem had haar moeder niet door dat er wat tussen hem en Meri speelde. Die kerel was toen op bezoek. Meri’s moeder had nauwelijks oog voor Wallie.”
Wallie. Al die bijnamen!
“Toen vertelde Meri dat hij niet haar vader was. Die was overleden, al zei ze niet hoe. Ik heb het hem niet verteld, ik zei alleen dat ik het ook wist, maar dat hij het voor zich moest houden. Tot nu toe heeft hij dat ook gedaan, al beginnen de geruchten nu te komen.”
“Weet hij dat Meri zwanger is?”
“Ja, dat zag ik aan zijn gezicht. Hij moet inderdaad de vader zijn. Anders reageer je niet zo betrapt. Hij bleef maar vragen wat er met haar aan de hand was. Waarvoor ze werd behandeld en of er nog iets speciaals was. Ik zei van wel, maar dat Meri hem dat zelf wilde vertellen. Ik vroeg hem of ze nog contact hadden.”
“En?”
Isabel schudde haar hoofd. “Nee, hij heeft het uitgemaakt omdat ze voortdurend ruzie hadden. Achteraf snap ik hoe dat komt. Ze was niet meer aanspreekbaar, volgens hem. Kort daarna liep ze van huis weg.”
Anne knikte naar haar collega Ernst Bierhoff, die langsliep.
“Ze zal het hem moeten vertellen,” zei Anne. “Dat kan er nog wel bij. Vader heeft zelfmoord gepleegd, het klikt totaal niet met de nieuwe vriend van haar moeder en nu is ze ook nog eens zwanger van een knul met wie ze heeft gebroken.”
“Ja, haar leven is echt een zooitje!”
“Maar ze moet verder en er is weinig tijd om na te denken. Binnenkort mag ze terug naar huis.”
“Dat wil ze niet echt.”
“Nee, maar is er een andere oplossing?”
“Misschien ergens waar het veilig is?” opperde Isabel. “Of haar moeder wordt eindelijk wijs en ze breekt met die engerd.”
“Ik heb hem nog nooit ontmoet. Jammer, want dan had ik me een beeld van hem kunnen vormen.”
“Hij gluurt naar haar!” riep Isabel boos. “Dat is echt niet normaal. Het is een ouwe vent!”
Anne dacht aan haar gesprek met Meri’s moeder, Ema Besse. Ze was een temperamentvolle vrouw. Haar verdriet en de moeilijke periode met haar man had haar wellicht het perspectief doen verliezen, zodat ze niet goed doorhad wat voor type haar nieuwe vriend Herman was. Als Meri’s verhalen tenminste klopten. Anne had eigenlijk geen reden om Meri niet te geloven. Het meisje was radeloos geweest.
“Waldemar moet het weten, ze hoeft er niet alleen voor te staan,” vond Isabel.
“Daar heb je gelijk in. Als het waar is, dan is het ook zijn kind.”
“Ze wil het houden, hoor,” wist Isabel zeker. “Ze begint het nu ook cool te vinden.”
Dat leek Anne meer een houding, maar dat Meri haar baby wilde houden, was haar wel duidelijk. Ze dacht aan een verhaal dat ze pas op televisie had gehoord. Een vijftienjarig meisje had zelf ontdekt dat ze zwanger was. Via haar school hadden ze een arts geraadpleegd, die haar zwangerschap bevestigde. Ze waren op zoek naar een kliniek waar de abortus zou plaatsvinden. Maar daarvoor was de toestemming van haar ouders nodig. Het meisje was immers nog minderjarig. Toen haar ouders ervan hoorden, waren ze zich wild geschrokken. Maar ze steunden hun dochter wel en overtuigden haar het kind te houden, al wisten ze niet wie de vader was. Het meisje zelf wilde het niet zeggen. Het ging nu goed met haar en met haar dochter. De baby had een liefhebbende opa en oma.
“Wat zegt haar moeder?” vroeg Isabel.
“Ze wist eerst niet zo goed hoe ze moest reageren. Het overviel haar nogal. Er was de laatste tijd natuurlijk veel gebeurd. Maar naderhand vond ze het wel eh… apart. Ze wordt op jonge leeftijd oma.”
“En haar vriend Herman, wat zei die?”
“Dat weet ik niet. Wat ik van Meri heb gehoord, is het voor Herman nog een reden om die losbandige dochter, zoals hij Meri schijnt te noemen, het huis uit te zetten,” antwoordde Anne.
“Als ze zich daardoor maar niet laat tegenhouden,” zei Isabel grimmig.
“Dat hoop ik ook niet. En ik denk het ook niet.”
Isabel ging rechtop zitten. Er speelde een glimlach om haar mond. “Ze moet haar moeder uitspelen. Gewoon op haar gevoel inspelen. Met die baby en zo, dat het zielig is en dat haar moeder oma wordt. Dat wilde ze altijd.” Ze keek Anne triomfantelijk aan.
Typische tienerlogica, dacht Anne.
Isabel ging verder: “Meri moet haar moeder laten kiezen. Haar voor het blok zetten. Dan weet ik wel voor wie ze kiest. Met Meri heeft haar moeder die ellende met haar vader doorgemaakt. Ze kunnen elkaar daar samen in steunen. Die vent, die Herman, die kwam er later bij. Over een halfjaar weet Meri’s moeder echt wel wat voor een engerd hij is. Nou, waarom zou ze dan ruzie maken met Meri? Die heeft haar moeder nu juist nodig.”
In stilte bewonderde Anne haar manier van denken. Ze had de sluwheid van een puber, maar ook het verstand en de wijsheid die sommige volwassenen ontbeerden. Er viel weinig tegen in te brengen.
Misschien deed Herman trouwens ook aan manipulatie; hij maakte zich sterk om Ema tegen haar eigen dochter op te zetten. En Meri’s moeder had dat zelf niet echt door, verblind als ze was door haar nieuwe liefde, van wie ze het gevoel had dat hij haar uit haar depressie verloste.
Moeder zou op langere termijn hoe dan ook of voor haar dochter, of voor Herman moeten kiezen, want allebei in één huis, dat gaf oorlog. Meri was nog te jong om op zichzelf te gaan wonen, zeker nu ze binnenkort een kind kreeg.
“Ik zit net te denken dat Waldemars vader het niet leuk zal vinden als hij straks veel te vroeg opa is,” voorzag Isabel.
“Waarom denk je dat?”
“Volgens mij is hij rijk. Hij heeft Wallie een keer met een grote auto bij school afgezet. Hij sponsort ook een voetbalclub.”
Deze simpele opmerking kon de zaak aanzienlijk lastiger maken, dacht Anne. Als het klopte wat Isabel zei, wilde Waldemars vader misschien onder deze zaak uit. Als hij geld had, waren er vast ook invloedrijke vrienden, waaronder misschien een paar gehaaide advocaten.
Het lag aan wat Waldemar wilde. Meri moest hem aan haar bed zien te krijgen. Of hem opzoeken als ze uit de kliniek was. En dan kon het nog alle kanten op.
Anne zag het voor zich, Meri die verdrietig in Waldemars armen lag, op zijn kamer, terwijl ze samen thuis waren. Zijn fluisterende woorden, zijn troost, zijn voornemen om altijd bij elkaar te blijven, wat er ook zou gebeuren.
Waar iedere ouder bang voor was, had plaatsgevonden. Meri zou op haar zeventiende moeder worden.
Ineens zei Isabel: “Ik krijg trek.”
“Had je niets bij je?”
“Jawel, maar hier is toch een kantine?”
“Heb je echt nog tijd?”
Isabel wierp een blik op de grote klok. “Ja, ik heb nog drie kwartier.”
“Loop dan maar mee naar de kantine.”
Halverwege de middag hield Walter Roland haar staande. Anne zag aan zijn blik dat hij haar had opgewacht. Eerst Isabel, nu hij. Hij wenkte haar naar het eind van de gang.
“Ik wil je iets vertellen, Anne,” zei hij op samenzweerderige toon. “Gisteravond was ik in de stad, en…”
Hij grijnsde. “Nee. Misschien is het privé.”
Hij zag aan haar gezicht dat ze nieuwsgierig was geworden.
“Maar goed, het is een leuk verhaal.”
“Vertel!” drong ze aan.
“Ik was dus in de stad en wie zag ik daar?”
“Dat kan iedereen zijn.”
“Goed, ik zag in dat nieuwe grand café twee bekenden: Kurt en Brenda.”
“Onze Kurt en Brenda?”
Hij knikte. “Ik heb hem vanmiddag geopereerd. Gisteren mocht hij naar huis om zich voor te bereiden op vandaag. De ingrepen zijn overigens goed en snel verlopen. Geen problemen, zoals ik al had verwacht. Kurt was zichtbaar opgelucht, maar ik had al eerder het idee dat hij niet meer zo gespannen was.”
“Maar wacht eens, wil je zeggen dat hij met Brenda uit was geweest?”
“Nou, daar leek het echt op. Ik liep langs die nieuwe tent en toen zag ik hen zitten. Hij had een mooi overhemd aan, zij droeg ook iets fleurigs. Ze zaten aan een tafel om de hoek, maar wel vlak bij het raam. Alsof iedereen hen mocht zien.”
“Op de dag voor de operatie, gaat hij ineens uit? Wat deden ze, aten ze daar?”
“Ik zag alleen koffie.”
“Kurt Lindell was een eenzame en enigszins verbitterde man!” riep Anne uit. “Hij zag alleen zijn buren. De mensen die ons en de politie hebben ingeschakeld toen hij van de trap viel.”
“Blijkbaar heeft Brenda iets in hem losgemaakt,” grijnsde Walter Roland.
Nu ze eraan dacht was haar wel opgevallen dat meneer Lindell steeds losser werd. En dat was best snel gegaan.
“Hij zag eerst tegen haar komst op,” herinnerde ze zich.
“Blijkbaar was er alsnog een klik. Zij heeft ineens bij hem het knopje omgedraaid dat hem tot leven wekte.”
“Is hij nu weer naar huis?”
“Ja, maar volgende week moet hij terugkomen. Voor de operatie heeft hij nog een snelle check ondergaan. Alles was in orde.”
“Meneer had gewoon nieuwe inspiratie nodig,” zei Anne. Ze zocht oogcontact met haar collega. “Maar Brenda is toch getrouwd?”
“Ja, en haar man is een gerespecteerd advocaat, wat denk je daarvan?” zei Walter.
“Wow, en nu?”
“Nu niets. Ik begreep van Kurt dat Brenda’s huwelijk niets meer voorstelt. Vooral niet meer sinds haar ziekte. Ze zijn uit elkaar gegroeid. Ze hadden al willen scheiden, maar het was er nog niet van gekomen.”
Dat klonk komischer dan het was, dacht Anne. Helaas hoorde ze zulke verhalen vaker. Een ingrijpend ziekteproces kon iemand veranderen. En als de partner daar niet in meeging, was een breuk onvermijdelijk.
“Nu kunnen Kurt en Brenda het goed met elkaar vinden,” ging Walter verder. “Ze week niet van zijn zijde, totdat meneer werd geopereerd. Het waren kleine ingrepen, maar hij staat voorlopig onder controle. Toen hij de kamer uitkwam, wachtte ze hem meteen op.”
“Het zit dus wel goed met die twee.”
Walter knikte. “Ze liepen gearmd naar de uitgang. Ik zag gisteravond al dat er meer speelt. Overigens hebben ze daar vandaag niets over gezegd en ik ook niet. Ik wilde hun romantische moment niet verpesten.”
“Je hoort wel vaker dat patiënten, of een slachtoffer en een bezoeker, verliefd op elkaar worden. Dus waarom geen buddy en een patiënt?” zei Anne.
Op de gang, onderweg naar haar volgende patiënt, botste Anne bijna tegen Jörg Siebert op. Meteen dacht ze aan de ontmoeting tussen hem en Amanda.
Anne kwam meteen ter zake. “Jörg, wat wilde Amanda van jou, gisteren op de parkeerplaats?”
“Huh?” Haar vraag verraste hem, hoewel hij samen met Anne de kliniek had verlaten. Jörg moest weten dat zij hem gezien kon hebben.
“Ja, jullie voerden een levendig gesprek.”
Jörg deed alsof hij nadacht. “O ja, dat is waar. Haar auto stond toevallig naast de mijne. Ze moest nog in de kliniek zijn. Ze deed nogal vervelend.”
“O ja? Waarom?”
Hij haalde zijn schouders op. Ze zag de ergernis op zijn gezicht.
“Ik weet het niet, Anne. Ze eh…”
“Ja?”
Hij keek haar radeloos aan. “Ik had de indruk dat…” Hij zocht naar de juiste woorden. “Hoe zal ik dat zeggen? Dat ze iets van me wilde.”
“Van jou? Maar je mag haar helemaal niet en zij jou ook niet.”
“Dat is ook zo. Dat dacht ik ook. Maar gisteren was dat anders. Alsof ze me uitdaagde.”
“Misschien deed ze dat. Nou en?”
“Ik dacht precies hetzelfde. Ik poeierde haar dus af.” Zijn gezicht betrok. “Ik heb misschien dingen gezegd die ik beter niet had kunnen zeggen.”
Bijna had ze gevraagd: zoals?
“Denk je dat ze daarop terugkomt?” vroeg ze in plaats daarvan.
“Ik hoop het niet, maar ze beweerde wel dat ze mij en mijn werk heel kritisch onder de loep zou nemen. Het zou niet prettig zijn als door haar aversie tegen mij de Landau-kliniek er minder goed afkomt in haar beoordelingsrapport.”
“Je doet je werk prima, Jörg. We staan allemaal achter je. Je hoeft je niet druk te maken over de grillen van onze inspectrice.”
“Amanda is sowieso geen figuur om me druk over te maken,” zei hij, te snel. Demonstratief keek hij op zijn horloge. “Sorry, Anne, ik heb over drie minuten een afspraak met een patiënt. Ik moet nu echt gaan!”
Twee dagen later sprak Anne met Ema Besse, de moeder van Meri. Ze stonden op de gang en keken uit over het park. Een waterig zonnetje scheen naar binnen. Verderop, in haar kamer, was Meri bezig haar spullen in een tas te doen. Ze zou met haar moeder mee naar huis gaan.
“Het moet voor u een moeilijke tijd zijn geweest,” zei Anne.
“Ja, en dat is het nog. Eerst Emiles zelfmoord. Dan de komst van Herman…”
Haar stem brak. Ze slikte en hervond zichzelf. “Achteraf was dat niet zo’n gelukkige keuze. Ik was radeloos. Ik was depressief. Ik had aandacht nodig.”
“Daarvoor was Herman niet de geschikte persoon.”
“Nee, natuurlijk niet.” Ze keek naar de deur van Meri’s kamer. “Zij heeft me voor hem gewaarschuwd. Meer dan eens zelfs. Ik dacht dat het jaloezie was, omdat zij mijn aandacht met hem moest delen. Of dat ze nog boos was vanwege Emile, maar dat was het niet.”
Ze veegde een traan weg en staarde naar de grijze lucht boven het park. “Zij zag het beter dan ik.”
“Liefde maakt blind,” troostte Anne.
“Er was geen sprake van liefde. Herman heeft op een schandalige manier misbruik van me gemaakt. Ik leerde hem kort na Emiles dood via internet kennen. Hij voelde aan dat ik hulpeloos was. Dat ik hunkerde naar aandacht, die ik verwarde met liefde.”
“Ik begreep dat Meri hem meteen al niet mocht.”
“Ze keek blijkbaar dwars door hem heen. Ik niet. En ik was ervoor gewaarschuwd, hoor. Niet alleen door mijn dochter, maar ook door mijn buurvrouw en door mijn ouders.”
“Soms is een mens er niet aan toe om goede adviezen op te volgen,” zei Anne goedmoedig.
“Had ik het maar wel gedaan. Dan waren die spanningen er thuis niet geweest tussen Meri en Herman, en ook niet tussen Meri en mezelf.” Ze kuchte. “Ik dacht dat het pubergrillen van Meri waren. Dat ze zich misdroeg, omdat ze naar haar zin te weinig aandacht kreeg. Toen het met Emile bergafwaarts ging, hield ze zich in en daarna kwam alle boosheid eruit. Tenminste, dat dacht ik.”
Ze zag eruit alsof ze opnieuw in huilen kon uitbarsten.
“Het is gebeurd,” zei Anne. “Het is nu voorbij.”
Ema slikte weer. “Als ik toen helder was geweest in mijn hoofd, was Meri niet weggelopen en dan was ze waarschijnlijk ook niet zwanger geraakt. Begrijp me goed, ik heb erover nagedacht en ik steun haar onvoorwaardelijk, maar het was min of meer een vlucht naar die Waldemar.”
“Je weet nooit, misschien was het anders ook gebeurd. Dat is altijd moeilijk te zeggen.”
“Het leven is afgelopen tijd als zand door mijn vingers geglipt. Ik was dwalende. Zoekende. En ik vond niets. Ja, een vent die mijn dochter uit huis wilde hebben, die vooral in seks was geïnteresseerd en in zijn vrije tijd behoorlijk bleek te drinken.”
“Heeft Meri het u laten zien?”
“U doelt op die opname met haar mobieltje. Ja, dat heeft ze me laten zien. En ik liet het aan Herman zien. Hij ontplofte bijna, werd heel agressief.”
“Hij was betrapt.”
“Ja, hij viel definitief van zijn voetstuk. Ik heb hier een paar keer lang met Meri over onze situatie gesproken. Dat had ik natuurlijk thuis veel eerder moeten doen. Het is allemaal zo snel gegaan. Eerst ging Emile bergafwaarts. Ik zag het aankomen, maar zijn dood overviel me toch nog.”
Anne knikte. Wat kon ze zeggen?
“Ik weet nog niet wat er in me is gevaren toen ik Herman voor het eerst uitnodigde. Ik had het moeten weten.”
Anne keek haar vragend aan.
“Nou ja, zijn profiel was natuurlijk te goed om waar te zijn. Het gekke is dat er zo vaak voor wordt gewaarschuwd bij zulke internetcontacten. Kijk goed uit wie je in huis haalt. Het wordt afgeraden om de eerste keer thuis af te spreken, maar ik deed het toch. Waar Meri bij was, dat wel. Herman was ouder dan ik dacht. En ook wat dikker. En lomper dan ik uit zijn mails kon afleiden. Maar dat zag ik allemaal niet, of ik wilde het niet zien.”
Ze staarde even naar buiten, toen richtte ze zich weer tot Anne. “Ik kon hem niet zomaar wegsturen, na wat we elkaar hadden geschreven. Dat zag hij. Dat voelde hij. Dus bleef hij komen en ineens hadden we een relatie.”
Anne hoorde de spijt in Ema’s woorden. “U was zelf ten einde raad. Dan doet een mens soms dingen waar hij later spijt van krijgt.”
“Het liefst zou ik een reusachtige gum pakken en die rotperiode met Herman uitstuffen.”
“Wat gaf de doorslag om hem de deur te wijzen?”
“Dat hij iedere keer over Meri begon.” Ze keek haar met grote ogen aan. “Weet u hoe hij haar noemde sinds ze hier lag?”
Ze gaf meteen zelf het antwoord. “Die meid. Zo sprak hij over mijn kind!” Ze citeerde haar ex-vriend: “Wat moeten we straks met die meid?”
De weerzin was op haar gezicht te zien.
“Hij zag haar als een lastig obstakel,” ging ze verder. “Daarom wilde hij haar het liefst zo snel mogelijk weg hebben, zodat wij het rijk alleen hadden.” Ze zuchtte. “Hij hield niet van kinderen. Hij bleef vaag over zijn eerdere relaties. Toen had ik al beter moeten weten. Meri’s zwangerschap kwam hem goed uit, een reden temeer om die lastige puber het huis uit te schoppen. Ik schaam me er nu voor dat ik daar voor een deel in meeging.”
Haar blik volgde twee mensen die als stipjes op het kronkelpad in het park liepen. “U moet niet vergeten dat de laatste periode met Emile heel moeilijk was voor iedereen. Hij was alleen maar met zichzelf bezig. Ik kwam niet meer aan mezelf toe. Meri ook niet en juist op haar leeftijd was dat zo belangrijk. Alles draaide om Emile, zeker nadat hij steeds vaker thuis kwam te zitten. Dus ik hunkerde naar aandacht, naar liefde, of hoe je het ook maar wilt noemen.”
“Beter ten halve gekeerd…” vond Anne.
“Meri had gelijk: ik moest een keuze maken.” Ze keek Anne aan. “Nou, er was eigenlijk geen sprake van een keuze. Nadat Meri mijn ogen had geopend en liet zien wat Herman in de kroeg uitspookte, had ik het ineens totaal gehad met hem. Maar goed, toen moest ik het hem nog wel vertellen.”
Ze zuchtte diep. “Ik wees hem die avond af toen hij aan me ging plukken. Hij had niet eens door dat ik in gedachten was, dat ik ergens mee zat. Dus was hij eerst teleurgesteld en daarna kwaad. Toen begon ik over Meri, over hoe we haar het best konden helpen. Want ik zou haar altijd blijven steunen. Nou, dat beviel hem natuurlijk niet. We kregen een flinke ruzie. Uiteindelijk begon hij te schreeuwen dat ik een slappe nietsnut was en dat ik nooit meer een vent zou kunnen krijgen. Hij liep de deur uit en ik heb niets meer van hem gehoord.”
Even later voegde ze eraan toe: “Ik denk dat het zo blijft. Ik hoop het. Volgens mij was ik duidelijk genoeg. En dat voelde goed, dokter. Ik ging de volgende dag als een andere moeder naar Meri toe. Ze heeft me nu meer nodig dan ooit.”
“Weet de vader het al?” vroeg Anne.
“Als ze thuis is, wil ze Waldemar persoonlijk benaderen. Volgens Meri is hij echt de vader. Nu maar afwachten of hij wil meewerken.”
“Het gaat in ieder geval goed met uw dochter.”
“Ja, en daar ben ik heel blij om. Als ik eerder had geweten dat ze zwanger was, dan had ze nooit kunnen vluchten, dokter. Desnoods had ik mijn huis dichtgetimmerd. Ik vraag me voortdurend af of haar zwervende bestaan geen kwaad heeft gedaan voor haar baby.”
“Niet voor zover we nu kunnen vaststellen. Ze heeft gebrek aan eten gehad, maar niet iedere dag. Alleen de kou en het vocht zorgden ervoor dat ze een beginnende longontsteking had. Haar weerstand verminderde. Maar dat was gelukkig van korte duur. Ze zag er vooral zo slecht uit omdat ze weinig had geslapen en niet goed in haar vel stak.” Anne glimlachte. “Kinderen op die leeftijd kunnen veel hebben, hoor!”
“Ja, daar zegt u wat. Dat zouden we bijna vergeten. Ze is natuurlijk nog maar een kind.”
“Ik ben blij dat het er zo goed uitziet,” zei Brenda. Ze zat achter het stuur van haar auto, met Kurt naast zich. Vlak voor hen was de ingang van de Landau-kliniek. Brenda keek naar de speciale pleisters op zijn armen en hij voelde het verbandje op zijn gezicht.
“Ja, volgens dokter Roland zag het er zelfs uitstekend uit,” zei hij opgewekt. “Al hou ik er straks wel kleine streepjes aan over.”
“Ik zie ze straks echt niet,” lachte ze. “Trouwens, ze horen bij je. Beschouw ze als een bewijs van jouw overwinning op de ziekte. Je kunt nu maar beter vooruitkijken.”
Hij zag dat ze liefdevol naar de plekjes keek, die hem in haar armen hadden gedreven. Ze had gelijk. Wat stelden die minuscule littekens nou eigenlijk voor? Ze verdwenen onder de haren op zijn armen. En binnenkort tussen de rimpels op zijn gezicht.
Hij kon zich zijn depressieve gevoelens nauwelijks nog voorstellen. De diagnose had hem als een mokerslag getroffen. In gedachten was hij, nadat dokter Roland die ziekte had genoemd, al bezig met voorbereidingen voor zijn naderende einde. Dat was te voorbarig, zo bleek al snel. Veel te voorbarig! Brenda kwam in zijn leven om hem bij te staan tijdens de gesprekken voor de operatie en ook daarna. Hij was onder de indruk van haar verhaal, en zij later van het zijne. Hij was tot de conclusie gekomen dat ze zich in elkaars gezelschap niet meer eenzaam voelden.
Er was licht in zijn leven gekomen. Een blijde opwinding toen zij spontaan voorstelde om samen in de stad wat te gaan drinken. Daarna was ze tot zijn deur meegelopen en helaas was ze toen in haar auto gestapt. Hij had er bijna niet van geslapen.
Het toverwoord Brenda maakte hem jong en vrolijk.
De Landau-kliniek begon al naar de achtergrond te verdwijnen. Natuurlijk, hij moest nog regelmatig terugkomen voor controles. Zij zou met hem meegaan. Het was net of hem, als zij erbij was, niets meer kon overkomen. Alsof ze een soort beschermengel voor hem was.
Ze keek opzij, naar de zee van auto’s op de parkeerplaats. “Ik heb er met mijn man over gesproken.”
Hij had zich al dagen afgevraagd wanneer ze dat zou doen.
“Wat zei hij?” Zijn stem trilde.
“Hij wist het al.”
“Dus hij had je beter door dan je dacht.”
Ze controleerde in de autospiegel of haar make-up nog goed zat. “Hij zei dat het een keer moest gebeuren.”
Kurt keek opzij. “Was dat alles?”
Ze knikte.
“Accepteerde hij het zo gemakkelijk?”
“Het leek wel of hij erop had gewacht.”
“Maar waarom? Durfde hij het niet eerder te zeggen?”
“Ik denk dat hij zich schuldig voelde na mijn ziekte. Daarom durfde hij zelf niet het initiatief te nemen. Hij vond dat hij dat niet kon maken ook niet tegenover zichzelf, zijn collega’s en zijn cliënten.”
“Cliënten?”
“Hij is advocaat.”
Kurt veerde op. “Advocaat? Dat wist ik niet eens. Ik weet niets van hem.”
“Laten we dat maar zo houden.”
“Ik heb je nooit aardig over hem horen spreken.”
“Hij is ook niet aardig. Niet meer. Al jaren niet meer.”
Daar dacht hij even over na. “Speelt er meer? Is er iets wat ik moet weten?”
“Nee. Net als bij jou is er een verleden, maar wij leven in het nu. Misschien is er voor ons een toekomst.”
“Misschien?”
“Ik ben voorzichtig geworden.” Ze glimlachte. “Maar ik ben verliefd op je. Meer dan ik eerst wilde toegeven. Niet op het eerste gezicht, dat zeker niet. Ik vond je maar een bittere man. Toen we kennismaakten, was ik zelfs een beetje teleurgesteld.”
Hij keek haar vragend aan.
“Kijk Kurt, toen ik hoorde wat je had en hoe oud je was, toen was er een sprankje hoop dat ik je aardig zou vinden. Uiteraard kwam ik allereerst om je te helpen. Dat stond voorop. Maar toch, wie weet was je wel een charmante man met wie ik goed kon praten. In mijn situatie had ik daar behoefte aan. Maar na die eerste keer stond ik op het punt om voor de volgende keer af te bellen.”
“Meen je dat?” Zijn stem schoot omhoog. “Ik ook!”
“Echt? Waarom?”
Hij dacht kort na. “Je praatte zoveel.”
Brenda lachte. Ze had prachtige tanden.
“Ik praatte zoveel omdat ik nerveus was. Ik besloot dus toch om weer te komen. Ik kon je dan gewoon helpen met de verwerking van je diagnose. Ik zag het als hulp aan een lotgenoot, niets meer. Maar juist toen begon je bij te draaien.”
“Nou, jij ook. Ik dacht echt dat jij therapie nodig had, dat je was gekomen om je hart uit te storten.”
“Nou nee, dat ging automatisch.”
“Het heeft zo moeten zijn,” vond Kurt. Gewoonlijk was hij geen man voor filosofische uitspraken. Nu flapte hij het er zomaar uit.
“Wat denk je, hebben ze het in de kliniek door?”
“Nee, dat denk ik niet. We gedragen ons toch niet als een verliefd stel?”
“Nou ja, ik pakte je arm.”
“Ja, maar dat doen mensen wel vaker. Behulpzaamheid heet dat.” Hij gluurde naar de ingang, toen wendde hij zich tot haar. “Waarom zouden we ons trouwens niet als een verliefd stel gedragen?”
“Ik heb nog niet gehoord hoe jij over mij denkt.”
“Weet je dat nou nog niet?”
Opnieuw lachte ze, maar het klonk anders. “Mijn man weet ervan, we hoeven niet meer stiekem te doen.”
“Vond je dat we daarvoor stiekem moesten zijn?”
“Eigenlijk niet, hij vroeg immers nooit wie ik ging bezoeken. Hij wist dat ik als buddy iemand hielp. Alleen niet wie het was. Dat vond ik tekenend: hij heeft totaal geen interesse meer in me.”
“Misschien is het dan tijd om…”
Een ongemakkelijke stilte vulde de auto, totdat verderop de ambulance met gillende sirenes en zwaailichten naar buiten scheurde.
“Ja, misschien is het tijd om over onze toekomst te praten,” verzuchtte ze. “Ik denk dat we allebei verder moeten. Dat is voor hem beter en voor mij.”
Hij wist wat dat kon betekenen.
“Wat zou je zoon ervan vinden?” vroeg hij.
Ze haalde haar schouders op. “Misschien hoort hij ervan op. Misschien niet. Hij leidt zijn eigen leven en ik het mijne.”
Ze keek hem aan. Hij zag iets in haar blik dat hij niet eerder had gezien. “Ik zei je al dat ik me niet meer bezighoud met wat mijn omgeving denkt, Kurt.”
Haar stem klonk ook al anders. Hij had haar nog nooit zo horen praten. Enigszins hees, vol verlangen.
Kurt kreeg het ineens koud. Vreemd, hij zat naast een aantrekkelijke vrouw in de auto en de rillingen liepen over zijn rug. Het was alsof de tijd even stilstond en hij weer naast Karin zat. Al die jaren vol geluk. Nu hij weer aan haar dacht, werd het hem bijna te machtig.
Hij knipperde met zijn ogen.
Hij had het gevoel dat ze meekeek, dwars door het dak van de auto. Terwijl Brenda’s blik op hem gericht bleef blikte hij omhoog, alsof hij haar zou kunnen zien. Maar hij zag alleen het dak van Brenda’s auto.
Op dat ogenblik viel er iets van hem af. Misschien had hij zich tot dusver bewust afzijdig van de wereld gehouden om Brenda niet tekort te doen. Maar dat was natuurlijk onzin. Zij kon er niets aan doen dat Karin zo plotseling was overleden. Hij ook niet. Het was een samenloop van omstandigheden die hen zo abrupt uit elkaar had gerukt. Waarom zou hij niet verder mogen met zijn leven?
Karin had ooit tegen hem gezegd: “Als mij iets overkomt, dan hoop ik dat je met een ander gelukkig wordt.”
Hij had haar destijds afgekapt. Die gedachte beviel hem helemaal niet. Natuurlijk begreep hij wel wat ze bedoelde: haar broer was jaren daarvoor bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Zo stapte hij als gevierde veertiger in zijn auto en ’s middags was hij er niet meer. Dat kon iedereen overkomen. Dat wist Karin. Dat wist hij ook, maar hij wilde er niet aan denken.
De eerste weken na Karins dood waren zo onwerkelijk geweest. Alsof hij echt alleen was op de wereld.
Hij had een herkansing gekregen. Zijn val op de trap had hem naar de Landau-kliniek gebracht. Brenda’s liefdeloze huwelijk had haar in zijn armen gedreven. Ze hadden de kans gehad om elkaar beter te leren kennen.
Hij dacht dat hij te oud was om ooit nog verliefdheid te voelen. Maar dat was niet zo. Het was hem opnieuw overkomen en voor het eerst durfde hij dat echt toe te geven.
Nadat hij zijn trouwring in zijn broekzak had gestoken, op de avond dat Brenda hem thuis bezocht, had hij daar spijt van gekregen. Alsof hij zijn vrouw had verraden. In gedachten had hij er met Karin over gesproken.
Hij voelde Brenda’s ogen nog altijd op hem gericht. Hij keek opzij. Hij had altijd gedacht dat haar ogen donkerbruin waren. Dat was niet zo; ze hadden de kleur van honing, nu de zon haar gezicht bereikte.
“Je denkt aan haar,” zei ze.
Hij knikte. “Ze vindt dat ik vooruit moet. Het is alsof ze dat tegen me fluistert. En ik ben het met haar eens…”
“Ik wil je vanavond weer zien, Kurt,” zei ze ineens. Ze legde haar hoofd op zijn schouder. Ze kuste hem eerst op zijn wang. Ze bedacht zich omdat bezoekers voor hun wagen liepen. Ze startte haar auto en reed naar een rustige plek.
“Het spijt me,” zei Amanda Köper.
Jörg keek verstoord om. “O, jij bent het. Ik wist niet eens dat jij hier nog kwam!”
“Ik ben ook al klaar.” Haar stem klonk anders. Bijna verlegen.
“Spijt dat je dan?” vroeg hij verbaasd.
“Nee, maar het spijt me wel hoe het hier gelopen is.” Ze keek hem niet aan.
Hij deed een stap naar voren. “Ik begrijp niet wat je bedoelt.”
Eindelijk vonden hun blikken elkaar.
“Amanda, wat is er?” vroeg hij. Zijn opkomende ergernis ebde weg. Ineens leek ze zowaar menselijk en kwetsbaar.
“Ik baal ervan dat je chirurg bent, Jörg,” kwam eindelijk het hoge woord eruit. “Dat heb ik ook altijd willen worden, maar het is me nooit gelukt. Ik kon niet eens mijn studie afmaken. En nu ben ik inspecteur.”
Haar ogen werden vochtig. “Hoeveel ik ook van mijn baan houd, toch voelt het rot. Toen ik jou hier zag, voelde ik me klein. Vernederd bijna. Jij hebt het allemaal wel gered. Jij was een braaf studentje, heel anders dan ik. Daarom wilde ik je gewoon overschreeuwen.”
Ze zuchtte diep en wachtte tot een paar verpleegsters waren gepasseerd.
“Amanda, je bent inspecteur!”
“Inspecteur. Ja!” Het klonk nogal schamper.
“Je hebt nu toch zelf een hoge functie? De praktijk van de medische wereld lag jou blijkbaar niet. Nou en?”
“Nou en?” Ze keek van hem weg. “Wil je jouw werk met dat van mij vergelijken?”
Voordat hij antwoord kon geven, ging ze verder: “Jij opereert dagelijks mensen. Jij bent belangrijk, Jörg.” Opnieuw zuchtte ze. “Had ik dat vroeger maar gezien. Toen vond ik andere dingen belangrijker. Natuurlijk had ik achteraf spijt. Ik maakte mezelf wijs dat ik het nu ook goed had. Maar hier kwam ik jou weer tegen en dat maakte veel bij me los. Ik wilde je beter leren kennen vanwege het werk dat je doet. Het werk dat ik nooit zal kunnen doen. Ik ben niet meer dan een loonslaaf. De mensen zien mij liever gaan dan komen. En terecht.”
Hij begreep er niets van. “Jij bent net zo nuttig als ik!”
“Ha! Je valt me nu echt tegen, Jörg. Maar ja, andersom denk ik ook.”
Ze deed een snelle stap naar voren en stak haar hand uit. “Het ga je goed, meneer de chirurg,” zei ze, zo zacht dat hij haar nauwelijks kon verstaan.
Hij dacht aan hun ruzie op de parkeerplaats.
Ze draaide zich om en liep weg. Halverwege de gang riep hij haar naam.
“Wat ga je nu doen?” vroeg hij.
Haar stem klonk hol. “Naar huis en me bedrinken.”
Mientje was in de keuken bezig met het avondeten toen Anne het bekende geluid van haar mobieltje hoorde. Haar telefoon lag op tafel. Ze controleerde het binnengekomen sms’je. Het was een sms-alert. Eergisteren had ze er ook een binnengekregen en toen moest ze weer aan Meri denken.
Mientje liep met een dampende pan de kamer in. Ze zag Anne ingespannen staan kijken en in het voorbijgaan vroeg ze: “Bericht van Max?”
“Max? Nee.” Haar vriend zat momenteel in Jordanië. Zijn archeologische werkzaamheden verliepen prima. Gisteren had ze een sms’je van hem ontvangen. Het was er al redelijk warm; ongetwijfeld zou hij over twee weken gebruind terugkomen.
Mientje zette de pan op tafel en liep terug naar de keuken. Anne hield haar staande. “Waldemar is sinds gisteren verdwenen,” zei ze. “Hij is een bekende van me.”
“Uit de kliniek?”
“Nee… Ja…”
Mientjes ogen werden groot. “Is het zo ingewikkeld of word ik echt oud?”
“Ik ken hem niet persoonlijk, maar hij was wel betrokken bij een patiënt van me,” legde ze uit.
Mientje knikt en ze liep door.
Annes gedachten werkten koortsachtig. Waarschijnlijk had Meri met Waldemar gesproken. Uit het signalement begreep ze dat het om de Waldemar ging die vermoedelijk de vader was van haar baby: lange jongen, blond haar, blauwe ogen, nette kleding.
Net als Meri was hij gevlucht. Zij verliet haar ouderlijk huis vanwege de spanningen met haar zogenaamde stiefvader. Waldemar had een andere reden: hij wist dat hij zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Dat had hem in verwarring gebracht. Hem wellicht in paniek doen raken. Hij had tijd voor zichzelf nodig. Tijd om na te denken.
Het betekende ook dat hij wel de vader moest zijn; anders had hij niet zo overspannen gereageerd.
Anne herinnerde zich bij welke winkelcentra Meri had overnacht en de nieuwbouw van de flats aan de rand van de stad. Plekken waar het droog en warm was. Anne had het gevoel dat ze daar een paar keer eten had gestolen, maar veel had Meri er niet over losgelaten. Tegenover Waldemar ongetwijfeld wel. Ze had op zijn gevoel ingepraat. Gezegd wat haar was overkomen na die ruzies met Herman. Ze was opstandig en ze kon haar misselijkheid niet goed verklaren. Dat maakte haar bang en onzeker en nog bozer.
Voor zover Anne kon beoordelen, was Waldemar geen jongen die snel van huis zou weglopen. Hij moest dus wel radeloos zijn.
Ze vroeg zich af waar ze hem hadden gezocht. Waarschijnlijk waren zijn ouders en de politie al op bezoek geweest bij zijn vrienden en vriendinnen.
Mientje passeerde haar met een ovenschaal.
Anne, met haar telefoon nog in haar hand, dacht snel na. Mientje liep voor de derde keer naar de keuken en kwam terug met nog twee schalen.
Anne kreeg een ingeving. Ze maakte een verontschuldigend gebaar en liep naar de gang. “Even de politie bellen,” zei ze.
“Het was gewoon jaloezie van Amanda,” zei Felix, terwijl hij op het lijvige rapport tikte dat op zijn bureau lag.
“Jaloezie omdat Jörg Siebert in haar ogen meer had bereikt dan zij?”
Hij knikte.
“Daarom probeerde ze hem zwart te maken, maar uiteindelijk is haar dat niet gelukt. Haar bureau kwam erachter, omdat er een alinea over Jörg in haar voorlopige rapport was achtergebleven. Toen belden ze hierheen.” Hij krabde zich achter zijn oor. “Ik heb hen verteld hoe de relatie tussen Amanda en Jörg was.”
“Nogal gecompliceerd,” dacht Anne. “Hij kende haar van vroeger en hij mocht haar niet. Op het eerste gezicht was dat nu opnieuw het geval. Daarna begon hij anders over haar te denken. Totdat ze een keer terugkwam om hem te vertellen hoe ze werkelijk over hem en over zichzelf dacht.”
“Ze maakte nu zelf een slechte beurt,” zei Felix. “Wat dat betreft, is ze minder stabiel dan ze ons wilde doen geloven. Dat was vooral uiterlijke schijn. Onder dat dure Italiaanse mantelpakje verschool zich een onzekere vrouw.”
“Het was pure kift van haar. Of moet je het machtsmisbruik noemen?”
Hij knikte. “Het was een poging om Jörg terug te pakken, voor iets waarvan hij zichzelf niet eens bewust was.”
“Heeft ze niets gezegd over haar aanvaringen met Hedwig?”
“Voor zover ik heb kunnen zien niet. Uiteraard heb ik het hoofdstuk personeel het eerst onder de loep genomen. Op de rest kon ze immers weinig kritiek hebben.” Hij haalde diep adem en zei: “Is het niet zielig?”
“Jaloezie is een vreemd iets, Felix. Het is een emotie die gekke dingen doet met mensen. Blijkbaar ook nog na lange tijd.”
Haar blik dwaalde af naar het dossier. “Weet Jörg het al?”
“Natuurlijk, ik heb hem al bij me geroepen.”
“Hoe reageerde hij?”
“Hij was verbaasd en ook weer niet. Volgens hem is Amanda een merkwaardige vrouw. Ja, dat woord gebruikte hij: merkwaardig.”
“Op zijn minst.”
“Jörg zei dat het hem verbaasde hoeveel wrok ze nog tegen hem koesterde, alleen omdat hij zijn jeugddroom had waargemaakt. Gezien hun verleden verwachtte hij al dat ze vervelend tegen hem zou doen, maar dat ze zou proberen hem onderuit te halen, vond hij erg en tegelijkertijd teleurstellend.”
Anne vertelde over een voormalige schoolvriend van Max. Ze waren die man een keer in de stad tegengekomen. Hij had nogal denigrerend gedaan over Max’ werk als archeoloog.
“Lekker, een beetje graven in warme streken en er ook nog eens goed voor betaald worden,” citeerde ze de man.
“Zei hij dat?” riep Felix verontwaardigd.
“Achteraf bleek dat die kerel al maanden werkloos was. In zijn frustratie riep hij dingen waar hij later misschien spijt van krijgt.”
“Maar het was inmiddels wel gezegd,” verzuchtte Felix.
“Juist. Helaas hebben zulke opmerkingen vaak met afgunst te maken. Het zegt vaak veel over degene die zoiets zegt.”
Felix stond op. “Amanda heeft Jörg in verwarring gebracht. Gelukkig was hij professioneel genoeg om zich goed op zijn werk te blijven concentreren, maar…”
Hij schudde het hoofd. “Dit routinebezoekje van mevrouw Köper had vervelende gevolgen kunnen hebben. Als een spook uit het verleden dook ze bij ons op.” Hij lachte bitter. “Wat heb je aan een mooi rapport als een collega ten onrechte zwart wordt gemaakt? Het is nu met een sisser afgelopen. Natuurlijk, Amanda kon haar frustraties niet hard maken, maar patiënten zullen denken: waar rook is, is vuur.”
Hij keek Anne aan. “Ik ben blij dat ze weg is.”
“Anders Hedwig wel,” lachte ze. “Dat was echt een keer oorlog geworden tussen die twee.”
Felix wees op het rapport. “Amanda heeft uiteindelijk een positief eindrapport geschreven. Dat heeft ze trouwens snel gedaan, dat moet ik haar nageven. Ze is te spreken over onze kliniek, die een ruime voldoende krijgt. Tussen de regels door merk ik dat ze naar kritiekpunten heeft lopen zoeken: de muziek die mensen horen als ze ons bellen en in de wacht worden gezet, het ontbreken van stickers op de ramen bij de ingang, wat volgens haar gevaarlijk is voor onoplettende kinderen.”
Felix grijnsde. “Ik zal er vlinders op laten plakken. Of een tekst,” nam hij zich voor.
Hij klopte op het dossier en vervolgde: “Ik ben blij dat we er goed vanaf zijn gekomen. Iedere positieve aantekening is er één. Het kost tijd om een reputatie op te bouwen en het is lastig om aan de top te blijven.”
Daar gaf Anne hem gelijk in. Patiënten werden steeds kritischer. Via internet werden beoordelingen over ziekenhuizen en privéklinieken zorgvuldig uitgeplozen. Mensen vonden dat ze, als ze er voor een deel zelf voor moesten betalen, recht hadden op de beste behandeling. De concurrentie was tegenwoordig groot. Dus elke aanbeveling scheelde.
“Als ik dit vooraf had geweten, dan had Jörg tijdens Amanda’s aanwezigheid misschien beter een paar vrije dagen kunnen opnemen,” zei Felix. “Dat had die spanningen voorkomen.”
“Jawel, maar aan de andere kant moeten we stressbestendig zijn,” vond Anne. “Dat hoort bij ons werk.”
Hun blikken kruisten elkaar. “Daar worden we trouwens regelmatig op getest,” voegde ze er met een glimlach aan toe.
“Komt het uit?” vroeg Isabel toen ze de volgende avond bij Anne thuis op de bank zat. Mientje was in de keuken bezig met de vaat.
“Natuurlijk, je bent hier altijd welkom,” zei Anne hartelijk.
Isabel friemelde aan haar zilveren oorbel, in de vorm van een hartje en ze streek een lok van haar blond geverfde haren uit haar gezicht.
“Het gaat dit keer niet over mij, maar over Meri en Waldemar.”
“Dat dacht ik al.”
“Op school heeft echt iedereen het erover. Ik weet niet hoe dat ineens komt.”
“Omdat Waldemar vermist was?” opperde Anne goedmoedig.
“Ja, ook dat. Op dat moment begreep iedereen dat er een verband was tussen Waldemar en Meri en dat ze iets met elkaar hadden.”
“Dat was toch geen geheim?”
“Nee, bij sommigen niet. Maar wel voordat bekend werd dat Meri was gevonden en hij was vermist. Zo gaat dat, hè? Er wordt gekletst op het schoolplein en in de klas.”
“Is hij weer terug op school?”
“Ja, sinds vandaag. Ik heb daarvoor al met hem gesproken. Via zijn mobieltje. Hij heeft een nieuwe omdat hij niet wilde dat iemand hem via zijn oude kon traceren toen hij van huis wegliep.”
“Hoe kom je aan zijn nummer?”
“Via Meri, uiteraard.”
“Heb je weer contact met haar?”
“Meer dan vroeger. Nee, anders dan vroeger. Beter. Ze vond het cool dat ik haar in de kliniek heb opgezocht.”
“Dat is goed om te horen.”
“Daarom was ze ineens zo spraakzaam tegen jullie. Ik heb haar gezegd dat ik jou ken.”
“Dat begreep ik al. Hoe gaat het nu met Waldemar?”
“Hij denkt ook dat hij de vader is. Dat hoopt hij eigenlijk, want hij zou het niet kunnen uitstaan dat Meri tussendoor een ander heeft gehad.”
“Dat snap ik. Wil hij een test doen?”
“Je bedoelt zo’n DNA-test?”
Anne knikte.
“Volgens mij wel. Daar had hij het wel over. Die wil hij bij jullie laten uitvoeren.” Ze glimlachte. “Dat had Meri hem aangeraden.”
“Weet je hoe Waldemars ouders reageerden?”
“Ja… Ze waren natuurlijk eerst boos. En teleurgesteld. Maar ze vonden ook dat hij zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Ze waren blij dat hij weer terecht was.”
“Ik had meteen een sterk vermoeden waar hij was,” zei Anne. “Ik vermoedde op dezelfde plek als waar mijn collega’s en ik Meri hebben opgehaald. Dat heb ik de politie verteld nadat ik zijn sms-alert ontving. Een uur later belden ze terug: Waldemar was daar inderdaad gevonden en hij was inmiddels weer thuis.”
Isabel keek haar wantrouwend aan. “Ben je mediamiek of zo?”
“Ik dacht gewoon al dat Meri hem erover verteld had. Het was een eenzame plaats waar ze zich goed kon verstoppen. Als die oplettende fietser haar daar niet had ontdekt, was er waarschijnlijk langer naar haar gezocht.”
“Waldemar is een paar dagen thuisgebleven. Hij en zijn ouders hebben erover gepraat,” vertelde Isabel.
“Hij raakte in paniek,” vermoedde Anne. “Het idee dat hij op zijn zeventiende vader zou worden, schrok hem af.”
“Op zijn achttiende. Maar het is wel heel jong, ja.”
“Ik kan me voorstellen dat het hard aankwam,” zei Anne. “Maar ik vind het goed dat hij uiteindelijk besloot om mee te werken. Ik heb ook wel gehoord van knapen die dat weigeren. Je kunt hen moeilijk dwingen tot een DNA-test.”
“Dan kun je hen uit iets laten drinken en dat DNA laten controleren,” zei Isabel gevat. “Dat heb ik weleens in een film gezien.”
Anne keek haar aan. “Ja, dat is ook een mogelijkheid, maar of dat rechtmatig bewijs is voor een rechter? Als je het op die manier moet afdwingen, weet ik niet of het later het kindje ten goede komt.”
Isabel haalde haar schouders op. “Ja nou, ze hebben die baby volgens mij samen gemaakt. Waarom moet de moeder er dan alleen voor staan?”
“Dat is ook een slechte zaak, daarom vind ik het goed van Waldemar.”
“Misschien moest hij van zijn ouders? Maar ergens geloof ik ook dat hij ook wel trots is.”
“Meri’s baby weet straks wie de vader is,” zei Anne. “Dat is belangrijk.”
“Hij had het vandaag niet gemakkelijk op school. Iedereen kijkt hem na. Veel meiden vinden hem ineens niet meer zo cool.”
“Hij zal wel andere dingen aan zijn hoofd hebben.”
“Misschien moet hij open kaart spelen. Het zal niet lang meer duren of werkelijk iedereen weet het.” Isabel zuchtte. “De zelfmoord van Meri’s vader is inmiddels ook uitgelekt. Ik weet niet hoe, want ik heb er niets over gezegd. En Waldemar ook niet. Het zal wel via de sociale netwerken zijn verspreid.”
Anne vond het al merkwaardig dat de zelfmoord van Emile Besse tot nu toe bijna geheim was gebleven. Ze had het overlijdensbericht op internet opgezocht. Daarin werd weliswaar een vage toespeling op zijn zelf gekozen einde gemaakt, maar daar las een onwetende lezer makkelijk overheen. Emile was net vierenveertig jaar geworden.
“Ik zou er echt niet aan moeten denken om nu zwanger te zijn,” verzuchtte Isabel. “Dat wil Jens trouwens ook niet. En pappa en mamma al helemaal niet.”
Nee, dacht Anne, dat zou best kunnen kloppen. Max wilde graag dat zijn dochter haar school zou afmaken en daarna een goede opleiding zou volgen. Bovendien beschouwde hij Jens niet als de ideale vader voor zijn kleinkinderen. Maar Anne, en ook Mientje en Isabels moeder, hadden een zwak voor de jongen. Hij kwam soms lichtzinnig over, nonchalant bijna, maar dat was vooral naïviteit. Isabel was nog altijd gek op hem.
“Weet je wanneer Meri weer naar school gaat?” vroeg Anne.
“Ik hoorde volgende week.”
“Morgen komt ze bij ons terug voor controle. Ik zal kijken of ik haar persoonlijk kan spreken,” nam Anne zich voor. “Ze heeft een aantal dagen nodig gehad om bij te komen van alles. Hoe dan ook is haar thuissituatie verbeterd.”
“Ja, die vriend van haar moeder heeft zich niet meer laten zien. Meri was bang dat die vent alsnog zou terugkomen. Hij schijnt nogal jaloers te zijn aangelegd.”
“Haar moeder heeft er echt spijt van dat het zo is gelopen,” nam Anne het voor Ema op. “Het was voor iedereen een moeilijke periode.”
“Kijk eens wat er nu is gebeurd,” zei Isabel. “Meri is zwanger, haar vriendje was ook weggelopen. De vriend van haar moeder is het huis uit. Ik vraag me af of Meri en Waldemar nu bij elkaar blijven.”
“Tja, wie vraagt zich dat niet af? Ze zullen wel een regeling treffen voor hun baby. Meri moet van haar moeder terug naar school, zolang het kan. Ze heeft geluk dat haar baby in de zomervakantie wordt geboren.”
“O, dan mag ze de weken ervoor met de lerarenlift,” zei Isabel droog.
“Daarna gaat ze gewoon haar school afmaken. Meri’s moeder zorgt dan overdag voor de baby.”
“Moet ze dan niet werken?”
“Ze heeft het zo geregeld, dat ze af en toe buitenshuis gaat werken en voor de rest thuis, heb ik van haar begrepen. Dan kan ze voor haar kleinkind zorgen als Meri op school zit.”
“Dat zou ik niet willen. Ik zou het zelf willen doen, maar moet er voorlopig echt niet aan denken om zwanger te worden,” zuchtte Isabel.
“Dat betekent dat je goed moet oppassen, jongedame,” drukte Anne haar op het hart.
Drie dagen later lag er een ansichtkaart in Annes postvak. Nieuwsgierig haalde ze hem eruit. Ze zag een zonnig plaatje van een blauwe achtergrond met daarin kleine afbeeldingen van witgepleisterde huizen, hoge palmen, rotskusten, exotische bloemen en brede stranden. Ze draaide de kaart om.
Hij was van Kurt en Brenda.
Ze waren er een weekje tussenuit. Anne keek naar de stempeldatum. Inmiddels waren ze weer thuis.
Brenda schreef dat ze het geweldig naar hun zin hadden. Vijfentwintig graden, lekker zwemmen, samen uit eten en met een jeep het binnenland verkennen. Ze had er in een haastig handschrift aan toegevoegd dat Kurt zijn armen en benen bedekt hield en dat hij zes keer per dag zijn gezicht met de sterkste zonnebrandcrème insmeerde. Bovendien droeg hij een zonnebril en een pet.
Het was een leuk bericht van een stel dat het blijkbaar naar hun zin had.
Anne herlas de boodschap nog eens. Als Walter dit zou horen, zou hij bezorgd zijn en zich ongetwijfeld afvragen of Kurt het nooit zou leren. Daarin had hij misschien gelijk, maar anderzijds had Kurt eindelijk weer het geluk gevonden. Anne gunde het hem en Brenda van harte. Ze dacht aan de verbrande en verbitterde man die ze bewusteloos onder aan de trap van dat grauwe appartementencomplex hadden aangetroffen. Eindelijk, na het verlies van zijn vrouw, had hij weer iemand gevonden die hem uit zijn isolement had gehaald en met wie hij zijn liefde voor zonnige oorden kon delen.
Brenda had buddyproject onverwacht een nieuwe liefde opgeleverd. Blijkbaar was dit het moment om aan haar verliefdheid toe te geven. Zou ze inmiddels al van haar man zijn gescheiden, of werd dat na de vakantie in gang gezet?
Anne nam zich voor dat ze Kurt en Brenda wilde spreken als ze zich weer voor controle moesten melden. Het was een prettige gedachte dat ze allebei in de kliniek waren geholpen en dat het lot hen had samengebracht.
Ze stak de kaart in de binnenzak van haar doktersjas en liep naar de kantine voor haar eerste kop koffie.